ECLI:NL:RVS:2019:2944

Raad van State

Datum uitspraak
28 augustus 2019
Publicatiedatum
28 augustus 2019
Zaaknummer
201808389/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.C.M.A. Michiels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke rechtszaak over het uitwerkingsplan 'Spoorzone, Burgemeester Brokxlaan' in Tilburg

Op 28 augustus 2018 heeft het college van burgemeester en wethouders van Tilburg het uitwerkingsplan 'Spoorzone, Burgemeester Brokxlaan' vastgesteld, dat de realisatie van 9 appartementen met commerciële ruimte op de begane grond mogelijk maakt. Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen, wonend te Tilburg, beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 24 juli 2019 ter zitting behandeld. De appellanten betogen dat hun woon- en leefklimaat wordt aangetast door de nabijheid van het nieuwe appartementengebouw, dat op slechts 5,75 meter afstand van hun woningen wordt gebouwd. Ze stellen dat deze afstand leidt tot een vermindering van privacy, daglichttoetreding en uitzicht. Het college van Tilburg heeft echter betoogd dat de afstand tussen de gebouwen minimaal 6 meter is en dat er geen recht bestaat op vrij uitzicht in een stedelijke omgeving.

De Afdeling heeft vastgesteld dat de afstand tussen de loggia's van de appellanten en het bouwvlak iets minder is dan 6 meter, maar dat de zijgevel van het nieuwe gebouw geen ramen zal hebben, waardoor er geen directe inkijk zal zijn. De Afdeling concludeert dat de aantasting van het uitzicht en de lichtinval beperkt blijft tot de slaapkamers van de hoekappartementen en dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van de appellanten is.

Daarnaast hebben de appellanten betoogd dat er onaanvaardbare trillinghinder zal zijn door het nabijgelegen spoor. De Afdeling oordeelt dat de norm van een goede ruimtelijke ordening niet strekt tot bescherming van de belangen van de appellanten, waardoor zij zich hierop niet kunnen beroepen. De Afdeling verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201808389/1/R2.
Datum uitspraak: 28 augustus 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, allen wonend te Tilburg,
en
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 28 augustus 2018 heeft het college het uitwerkingsplan "Spoorzone, Burgemeester Brokxlaan" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [belanghebbende] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 juli 2019, waar [appellant] en anderen, in de persoon van [appellant], en het college, vertegenwoordigd door mr. X.D. de Boer en ing. J.M. Olthuis, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [belanghebbende], bijgestaan door [gemachtigde], als partij gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1.    Het uitwerkingsplan maakt de realisatie van 9 appartementen mogelijk met een commerciële ruimte op de begane grond aan de Burgemeester Brokxlaan in Tilburg. De maximale bouwhoogte is 20 meter. Op dit moment is het plangebied grotendeels onbebouwd. [belanghebbende] zal de appartementen gaan realiseren. Het uitwerkingsplan is gebaseerd op het in rechte onaantastbare bestemmingsplan "Spoorzone" uit 2008. In dat bestemmingsplan is het in het geschil zijnde perceel bestemd als "Centrum - 3c(u)". Op basis van dat bestemmingsplan is het bouwen van gestapelde woningen met een maximale bouwhoogte van 20 meter al mogelijk gemaakt.
[appellant] en anderen wonen in het lage gedeelte van het Vestia-gebouw aan de Burgemeester Brokxlaan. Dit appartementengebouw staat naast het plangebied.
Woon- en leefklimaat
2.    [appellant] en anderen betogen dat hun woon- en leefklimaat wordt aangetast doordat het appartementengebouw op 5,75 meter afstand wordt gebouwd. Dit achten zij een te korte afstand. Wanneer wordt gerekend vanaf hun loggia’s is de afstand zelfs maar 3,95 meter, aldus [appellant] en anderen. De korte afstand leidt tot een vermindering van hun privacy. Voorts betogen [appellant] en anderen dat de geringe afstand tot een vermindering van de daglichttoetreding in de slaapkamers leidt. Verder is er geen directe bezonning meer op de hoekappartementen vanaf zonsopgang tot ongeveer het middaguur. Volgens [appellant] en anderen wordt tevens het uitzicht in oostelijke richting ontnomen doordat het appartementengebouw direct naast hun woningen wordt gerealiseerd.
2.1.    Het college stelt zich op het standpunt dat uit metingen blijkt dat de afstand tussen het Vestia-gebouw en het bouwvlak minimaal 6 meter is. Het college wijst er tevens op dat [appellant] en anderen wonen in een stedelijke omgeving met veel hoogbouw. Een recht op het gevrijwaard blijven van aangrenzende bebouwing en op vrij uitzicht bestaat volgens het college niet. Uit de schaduwberekeningen blijkt dat de vermindering van daglichttoetreding en direct zonlicht beperkt blijft tot de slaapkamerramen van de hoekappartementen. Het college erkent dat er enig verlies van privacy, uitzicht en lichtinval is, maar stelt dat dit is beperkt tot de slaapkamers. Het acht het uitwerkingsplan daarom ruimtelijk aanvaardbaar.
2.2.    Ter zitting is vast komen te staan dat de afstand tussen de loggia’s en de plangrens iets minder is dan 6 meter. Voorts stelt de Afdeling vast dat de afstand tussen het bouwvlak en de zijgevel van het Vestia-gebouw ongeveer 6 meter is. De Afdeling stelt, mede aan de hand van de verbeelding, vast dat het bouwvlak niet naast de loggia’s is gesitueerd. Ter zitting is toegelicht dat de zijgevel van het nog te realiseren appartementengebouw geen ramen krijgt, maar uitsluitend gevelopeningen voor de ventilatievoorziening. Het appartementengebouw krijgt enkel ramen aan de voor- en achterzijde, waardoor geen zicht op de woningen van [appellant] en anderen zal ontstaan. Gelet hierop valt niet in te zien dat het plan tot een aantasting van de privacy van [appellant] en anderen zal leiden.
Niet kan worden ontkend dat het plan leidt tot enig verlies van uitzicht en lichtinval voor [appellant] en anderen. De Afdeling stelt vast dat de omgeving wordt gekenmerkt door hoogbouw en dat het bouwvlak in het plan beperkt van omvang is in vergelijking met het Vestia-gebouw. De Afdeling overweegt dat de afstand tussen de zijgevel van het Vestia-gebouw en het bouwvlak niet ongebruikelijk is in een stedelijke omgeving. De aantasting van het uitzicht blijft beperkt tot de slaapkamerramen van de hoekappartementen en het huidige uitzicht vanuit de woonkamers blijft behouden. Gelet op het voorgaande heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er geen sprake is van een onaanvaardbare aantasting van het uitzicht van [appellant] en anderen.
Volgens de schaduwberekeningen zal de vermindering van de bezonning enkel optreden in de slaapkamers van de hoekappartementen tussen ongeveer 09:00 uur en 12:00 uur ’s ochtends. Verder lijken de schaduwberekeningen erop te wijzen dat er 's ochtends geen schaduwwerking op de loggia’s is. Ter zitting is echter toegelicht dat niet kan worden uitgesloten dat er in de zomerperiode schaduwwerking kan zijn vóór 09:00 uur ’s ochtends op de eerste rij loggia’s bezien vanaf de Burgemeester Brokxlaan. De Afdeling stelt, aan de hand van de schaduwberekeningen, vast dat er in alle jaargetijden vrijwel steeds bezonning op de loggia’s mogelijk is en gedurende het grootste gedeelte van de dag ook op de slaapkamerramen van de hoekappartementen. Gelet op het bovenstaande heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat verwezenlijking van het plan niet leidt tot een onaanvaardbare vermindering van lichtinval en bezonning in de appartementen van [appellant] en anderen. Het betoog treft geen doel.
Trillinghinder
3.    [appellant] en anderen betogen dat er in de beoogde appartementen onaanvaardbare trillinghinder zal zijn. Hiertoe voeren zij aan dat zij trillinghinder ten gevolge van het naastgelegen spoor ondervinden en er scheuren in hun plafonds en muren zitten.
3.1.    Artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt: "De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."
Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en de belangen waarin [appellant] en anderen door het bestreden besluit dreigen te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van de [appellant] en anderen.
De door [appellant] en anderen ingeroepen norm van een goede ruimtelijke ordening strekt tot bescherming van de belangen van de toekomstige bewoners van de voorziene woningen om gevrijwaard te blijven van ernstige trillinghinder door het nabijgelegen spoor en kennelijk niet tot bescherming van het belang van [appellant] en anderen om gevrijwaard te blijven van nadelige gevolgen van het plan voor hun woon- en leefklimaat. Dit betekent dat [appellant] en anderen zich, gelet op artikel 8:69a van de Awb, niet op die norm kunnen beroepen. Nu het relativiteitsvereiste in de weg staat aan een vernietiging van het bestreden besluit vanwege deze beroepsgrond, ziet de Afdeling af van een inhoudelijke bespreking daarvan.
Conclusie
4.    Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.V. Vreugdenhil, griffier.
w.g. Michiels
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2019
571-932.