ECLI:NL:RVS:2019:2989
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning door minister van Veiligheid en Justitie
Op 3 september 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. De aanvraag was oorspronkelijk afgewezen door de minister van Veiligheid en Justitie op 23 oktober 2017. De vreemdeling had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid verklaarde dit bezwaar ongegrond op 13 juli 2018. Hierop volgde een beroep bij de rechtbank Den Haag, die op 26 februari 2019 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F. Kiliç-Arslan, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld. De Raad van State oordeelde dat het hoger beroep niet gericht was tegen de uitspraak van de rechtbank, omdat de vreemdeling niet had uitgelegd waarom deze uitspraak volgens hem onjuist was. Hierdoor kon de Afdeling geen inhoudelijk oordeel geven over het hoger beroep, zoals vereist door artikel 85 van de Vreemdelingenwet 2000.
De Afdeling bestuursrechtspraak verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk en besliste dat de staatssecretaris geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 3 september 2019, en is vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Ahmady-Pikart, griffier.