ECLI:NL:RVS:2019:2991
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen intrekking verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd
Op 3 september 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 7 juni 2018 besloten om de verblijfsvergunning in te trekken. Dit besluit werd door de vreemdeling bestreden, maar het bezwaar werd op 19 november 2018 door de staatssecretaris ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, verklaarde op 11 april 2019 het beroep van de vreemdeling tegen dit besluit eveneens ongegrond.
In het hoger beroep dat de vreemdeling instelde, vertegenwoordigd door mr. I. Ozkara, werd niet duidelijk gemaakt waarom de uitspraak van de rechtbank volgens hem onjuist was. Hierdoor kon de Afdeling bestuursrechtspraak geen inhoudelijk oordeel vellen over het hoger beroep. De Afdeling concludeerde dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk was, wat betekent dat de vreemdeling niet in zijn verzoek werd ontvangen. De staatssecretaris werd niet verplicht om de proceskosten te vergoeden.
De uitspraak werd gedaan door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. E.L.N. Bakker, griffier. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 3 september 2019.