201900266/1/A2.
Datum uitspraak: 4 september 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 11 december 2018 in zaak nr. 18/5946 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 19 juni 2018 heeft de Belastingdienst/Toeslagen een verzoek van [appellante] om een inkomensbestanddeel buiten beschouwing te laten bij het bepalen van de hoogte van de huurtoeslag over 2016 afgewezen.
Bij besluit van 30 juli 2018 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 11 december 2018 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het
proces-verbaal is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 juli 2019, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde] en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. In 2016 is een pensioen van [appellante] afgekocht. Bij besluit van 17 november 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de definitieve huurtoeslag van [appellante] over 2016 vastgesteld op nihil. Tegen die definitieve vaststelling kon tot 30 december 2017 bezwaar worden gemaakt, waartoe [appellante] niet is overgegaan.
[appellante] raakte er later van op de hoogte dat het mogelijk zou zijn om het afgekochte pensioen buiten beschouwing te laten bij de berekening van de hoogte van de huurtoeslag. Zij heeft hiertoe op 1 juni 2018 een verzoek ingediend. Bij het besluit van 19 juni 2018, gehandhaafd bij het besluit van 30 juli 2018, heeft de Belastingdienst/Toeslagen dit verzoek afgewezen, omdat het verzoek te laat is ingediend.
Oordeel van de rechtbank
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat de termijn voor indiening van het onder 1 bedoelde verzoek was verstreken met het onherroepelijk worden van de definitieve vaststelling van de huurtoeslag. Die definitieve vaststelling werd onherroepelijk op 30 december 2017.
Hoger beroep
3. [appellante] betoogt in hoger beroep dat het Besluit op de huurtoeslag (hierna: Bht) moet worden gewijzigd in die zin dat ook na het onherroepelijk worden van een aanspraak op huurtoeslag een verzoek om een inkomensbestanddeel buiten beschouwing te laten, kan worden ingediend. Eveneens verzoekt [appellante] om hieraan terugwerkende kracht toe te kennen en een hardheidsclausule voor belanghebbenden in het Bht op te nemen indien de indieningstermijn wordt overschreden.
3.1. Op grond van artikel 2b, eerste lid, van het Bht blijft op verzoek bij de toepassing van artikel 7, eerste en tweede lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, voor zover het betreft het toekennen van een huurtoeslag, een aantal in deze bepaling opgenomen bestanddelen van het toetsingsinkomen buiten beschouwing.
Op grond van artikel 2c, eerste lid, van het Bht kan een verzoek als bedoeld in artikel 2b, eerste lid, worden gedaan tot het tijdstip dat de toekenning van de huurtoeslag over het desbetreffende berekeningsjaar onherroepelijk is geworden.
3.2. [appellante] heeft ter zitting verzocht om de zaak aan te houden in verband met een mogelijke wetswijziging. Het in verband daarmee aanhouden van de zaak zal aan de uitkomst ervan echter niet afdoen, omdat de Afdeling kijkt naar het recht dat gold ten tijde van het besluit op bezwaar. Daarbij wijst de Afdeling er ook op dat nu nog niet duidelijk is of terzake regelgeving zal worden ingevoerd, en zo ja, hoe deze inclusief daarvan eventueel deel uitmakend overgangsrecht zal komen te luiden.
3.3. De Afdeling stelt vast dat niet in geschil is dat het verzoek van [appellante] te laat is ingediend.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van 3 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:215), biedt artikel 2c, eerste lid, van het Bht niet de mogelijkheid aan de Belastingdienst/Toeslagen om een verzoek tot toepassing van artikel 2b, eerste lid, dat buiten de daarvoor geldende termijn is ingediend, inhoudelijk te beoordelen. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen het verzoek om een inkomensbestanddeel buiten beschouwing te laten, heeft afgewezen. Het betoog faalt.
3.4. [appellante] verzoekt in hoger beroep tevergeefs om aanpassing van de wet. Aanpassing van het Bht is de taak van de wetgever. De Afdeling kan hierin niet treden.
Conclusie
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier.
w.g. Hoekstra w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 september 2019
85-921.