ECLI:NL:RVS:2019:300
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- A.B.M. Hent
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 4 februari 2019 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoek is ingediend door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die in hoger beroep is gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 2 januari 2019. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling en zijn referent gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van de vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf.
De staatssecretaris had eerder, op 11 mei 2017, de aanvraag van de vreemdeling afgewezen. Na een ongegrond verklaard bezwaar op 8 juni 2018, heeft de vreemdeling beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris een nieuw besluit moest nemen, maar de staatssecretaris verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, zodat hij niet hoefde te voldoen aan de uitspraak van de rechtbank totdat het hoger beroep was behandeld.
De voorzieningenrechter overwoog dat de staatssecretaris binnen negentien weken na de uitspraak van de rechtbank een nieuw besluit moet nemen, en dat er geen spoedeisend belang was voor het treffen van de verzochte voorziening. Het verzoek werd dan ook als kennelijk ongegrond afgewezen. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling en zijn referent, tot een bedrag van € 512,00, dat geheel was toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.