ECLI:NL:RVS:2019:3007

Raad van State

Datum uitspraak
4 september 2019
Publicatiedatum
4 september 2019
Zaaknummer
201900426/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Hoekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderopvangtoeslag en proceskostenvergoeding

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin het verzoek om proceskostenveroordeling werd afgewezen. De Belastingdienst/Toeslagen had bij besluit van 24 maart 2018 de kinderopvangtoeslag voor [appellante] over 2016 vastgesteld op basis van 728 uren. Na bezwaar van [appellante] heeft de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat [appellante] geen recht had op een proceskostenvergoeding, omdat zij niet had gereageerd op verzoeken om aanvullende informatie en geen gebruik had gemaakt van de mogelijkheid om gehoord te worden. In hoger beroep stelt [appellante] dat de Belastingdienst/Toeslagen verantwoordelijk is voor de juistheid van de informatie van het UWV. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 4 juli 2019. De rechtbank heeft geoordeeld dat [appellante] de kosten in verband met het beroep niet redelijkerwijs heeft hoeven maken, omdat zij in de bezwaarfase geen objectieve stukken heeft overgelegd die de onjuistheid van het aantal arbeidsuren aantonen. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen grond is voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is gedaan door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, en is openbaar uitgesproken op 4 september 2019.

Uitspraak

201900426/1/A2.
Datum uitspraak: 4 september 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 28 november 2018 in zaak nr. 18/2649 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 24 maart 2018 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag voor [appellante] over 2016 vastgesteld en hierbij het aantal uren waarvoor recht op toeslag bestaat, bepaald op 728 uren.
Bij besluit van 6 juni 2018 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 28 november 2018 heeft de rechtbank het verzoek om proceskostenveroordeling afgewezen. Het proces-verbaal is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 juli 2019, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    Bij het besluit van 24 maart 2018 is de kinderopvangtoeslag van [appellante] vastgesteld waarbij is uitgegaan van 728 uren dagopvang. De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan dit besluit het aantal arbeidsuren ten grondslag gelegd dat door het Uitvoeringsinstituut werknemersverkeringen (hierna: UWV) is doorgegeven. [appellante] heeft hiertegen bezwaar gemaakt en aangevoerd dat het aantal uren onjuist is vastgesteld. De Belastingdienst/Toeslagen heeft [appellante] gevraagd nadere stukken te overleggen en heeft [appellante] bij brief van 30 april 2018 in de gelegenheid gesteld om gehoord te worden. [appellante] heeft geen nadere stukken ingebracht, en ook geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid te worden gehoord. In beroep heeft [appellante] alsnog stukken overgelegd, waaruit bleek dat het aantal arbeidsuren onjuist was vastgesteld. Dit was voor de Belastingdienst/Toeslagen aanleiding om een nieuw besluit te nemen waarbij tegemoet is gekomen aan [appellante]. In hoger beroep staat slechts de vraag open of er recht bestaat op een proceskostenvergoeding.
Oordeel van de rechtbank
2.    De rechtbank heeft geoordeeld dat [appellante] de kosten in verband met het beroep niet redelijkerwijs heeft hoeven maken. De rechtbank heeft hieraan ten grondslag gelegd dat [appellante] niet heeft gereageerd op het verzoek van de Belastingdienst/Toeslagen om aanvullende stukken in te dienen. Bovendien heeft [appellante] geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om gehoord te worden. De Belastingdienst/Toeslagen is in beroep alsnog aan [appellante] tegemoet gekomen op basis van later door haar overgelegde stukken. [appellante] had deze stukken echter al kunnen overleggen in de bezwaarfase. De kosten in beroep hadden daarmee voorkomen kunnen worden, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
3.    [appellante] stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij geen recht heeft op een proceskostenvergoeding. Volgens [appellante] is de Belastingdienst/Toeslagen zelf verantwoordelijk voor de juistheid van de van het UWV verkregen informatie. Nu sprake is van een belastend besluit, moet de Belastingdienst/Toeslagen zelf bewijzen dat de verkregen informatie van het UWV correct is, aldus [appellante].
3.1.    Het aantal uren kinderopvang dat voor kinderopvangtoeslag in aanmerking komt is afhankelijk van het aantal uren dat de ouder en zijn partner arbeid verrichten. Dit betekent dat, anders dan [appellante] betoogt, degene die aanspraak op kinderopvangtoeslag wil maken, het aantal gewerkte uren moet aantonen en daartoe een deugdelijke administratie moet bijhouden (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 12 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:998).
3.2.    De Belastingdienst/Toeslagen is bij de berekening van de kinderopvangtoeslag uitgegaan van de gegevens die zij van het UWV heeft gekregen. [appellante] heeft de juistheid van deze informatie al in de bezwaarfase betwist, maar heeft toen geen objectieve stukken overgelegd waaruit de onjuistheid van het aantal arbeidsuren volgt. In beroep heeft zij deze stukken alsnog overgelegd. Dit was voor de Belastingdienst/Toeslagen reden om het besluit van 24 maart 2018 bij besluit van 15 juni 2018 te herzien. Dit neemt echter niet weg dat het besluit op bezwaar van 6 juni 2018 terecht is genomen op grondslag van de toen bekend zijnde gegevens. [appellante] heeft in bezwaar de mogelijkheid gekregen om aan te tonen dat het aantal arbeidsuren foutief was vastgesteld. [appellante] dit heeft nagelaten. Daaraan doet niet af dat de Belastingdienst/Toeslagen een terzake op haar rustende nadere onderzoeksplicht niet zou zijn nagekomen, en daarbij dan nog afgezien van de vraag of in dit geval wel zou kunnen worden aangenomen dat een dergelijke verplichting op de Belastingdienst/Toeslagen rust.
Dat [appellante] desalniettemin gebruik heeft gemaakt van haar recht om beroep en vervolgens hoger beroep in te stellen tegen het besluit op bezwaar van 6 juni 2018 komt voor haar rekening.
De rechtbank is dan ook terecht tot de slotsom gekomen dat er geen grond is voor een vergoeding van de proceskosten.
Conclusie
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier.
w.g. Hoekstra    w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 september 2019
85-921.