ECLI:NL:RVS:2019:302
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak betreffende machtiging tot voorlopig verblijf
Op 4 februari 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in een vreemdelingenrechtelijke zaak. De zaak betreft een aanvraag van een vreemdeling voor een machtiging tot voorlopig verblijf, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 20 april 2017 was afgewezen. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd door de staatssecretaris ongegrond verklaard op 16 november 2017. Hierop heeft de vreemdeling beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 21 december 2018 het beroep gegrond verklaarde en de staatssecretaris opdroeg om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat het verzoek strekt tot het bepalen dat de staatssecretaris in afwachting van de uitspraak op het hoger beroep geen uitvoering hoeft te geven aan de uitspraak van de rechtbank. Na beoordeling van de aangevoerde argumenten, kwam de voorzieningenrechter tot de voorlopige conclusie dat het niet aannemelijk is dat de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep in stand zal blijven. Gezien de belangen van zowel de staatssecretaris als de vreemdeling, heeft de voorzieningenrechter besloten het verzoek als kennelijk gegrond toe te wijzen.
In de beslissing is bepaald dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid geen nieuw besluit op het gemaakte bezwaar hoeft te nemen totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist. De uitspraak is gedaan in het openbaar en is ondertekend door de voorzieningenrechter en de griffier.