ECLI:NL:RVS:2019:3062

Raad van State

Datum uitspraak
5 september 2019
Publicatiedatum
5 september 2019
Zaaknummer
201902248/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning en niet-ontvankelijkheid hoger beroep

Op 5 september 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen de intrekking van haar verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 1 juni 2018 de verblijfsvergunning ingetrokken. De vreemdeling maakte bezwaar tegen dit besluit, maar de staatssecretaris verklaarde dit bezwaar op 19 september 2018 ongegrond. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, verklaarde op 20 februari 2019 het beroep van de vreemdeling tegen deze beslissing ook ongegrond. Hierop heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J. Hofstede, hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

Tijdens de procedure heeft de staatssecretaris meegedeeld dat de vreemdeling een vertrekverklaring heeft ondertekend en op 8 augustus 2019 met behulp van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) naar haar land van herkomst is vertrokken. Door de ondertekening van de vertrekverklaring heeft de vreemdeling ingestemd met de beëindiging van de procedure tot intrekking van haar verblijfsvergunning. Hierdoor heeft de vreemdeling geen belang meer bij een beoordeling van het hoger beroep.

De Raad van State heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, wat betekent dat de zaak niet verder in behandeling wordt genomen. De staatssecretaris is niet verplicht om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Vonk, griffier, en is openbaar uitgesproken op 5 september 2019.

Uitspraak

201902248/1/V3.
Datum uitspraak: 5 september 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 20 februari 2019 in zaak nr. 18/7045 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 1 juni 2018 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingetrokken.
Bij besluit van 19 september 2018 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 februari 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J. Hofstede, advocaat te Almelo, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    De staatssecretaris heeft de Afdeling laten weten dat de vreemdeling een vertrekverklaring heeft ondertekend en dat zij op 8 augustus 2019 met behulp van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) is vertrokken naar haar land van herkomst. Met de ondertekening van die verklaring heeft zij ermee ingestemd dat de procedure tot intrekking van haar verblijfsvergunning wordt beëindigd. Daarom heeft de vreemdeling geen belang bij een beoordeling van het hoger beroep.
2.    Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Vonk, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Vonk
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 september 2019
345-922.