ECLI:NL:RVS:2019:3113

Raad van State

Datum uitspraak
11 september 2019
Publicatiedatum
11 september 2019
Zaaknummer
201807826/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanwijzing locatie voor ondergrondse restafvalcontainer in Hoogland

Op 11 september 2018 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort besloten om locatie 33428, ter hoogte van de kruising Molenaarlaan en Ambachtlaan te Hoogland, aan te wijzen voor de plaatsing van een ondergrondse restafvalcontainer (ORAC). Dit besluit is door [appellant] en anderen, bewoners van de nabijgelegen Ambachtlaan en Molenaarlaan, aangevochten. Zij stelden dat de gekozen locatie niet geschikt was vanwege verkeersveiligheidsrisico's en dat er betere alternatieve locaties beschikbaar waren. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 27 augustus 2019 behandeld. Tijdens de zitting zijn de appellanten vertegenwoordigd door drs. A.R. den Hollander en M.K.D. ter Mors, terwijl het college werd vertegenwoordigd door mr. drs. H.J.M. van Gellekom en ing. P.W.M. Wieman.

De Afdeling heeft overwogen dat het college bij de keuze van de locatie voor de ORAC rekening heeft gehouden met de verkeersveiligheid en dat de locatie voldoet aan de gestelde plaatsingscriteria. De appellanten betoogden dat de verkeerssituatie onveilig was, maar de Afdeling oordeelde dat het college in redelijkheid tot de keuze voor deze locatie had kunnen komen. Ook de alternatieve locaties die door de appellanten werden aangedragen, werden door de Afdeling als niet geschikter beoordeeld. De Afdeling concludeerde dat het college niet in redelijkheid had kunnen afzien van de aanwijzing van de gekozen locatie. Het beroep van de appellanten werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201807826/1/A1.
Datum uitspraak: 11 september 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, allen wonend te Hoogland, gemeente Amersfoort,
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 11 september 2018 heeft het college onder meer locatie 33428 ter hoogte van de kruising Molenaarlaan en Ambachtlaan te Hoogland aangewezen voor de plaatsing van een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: een ORAC).
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 augustus 2019, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door drs. A.R. den Hollander en M.K.D. ter Mors, en het college, vertegenwoordigd door mr. drs. H.J.M. van Gellekom en ing. P.W.M. Wieman, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    Bij het bestreden besluit heeft het college, door vaststelling van een locatieplan, in Hoogland concrete locaties aangewezen waar ORAC’s worden geplaatst. Voorts heeft het de zienswijzennota "Ontwerp locatieplan ondergrondse restafvalcontainers in Hoogland" (hierna: de zienswijzennota) vastgesteld. De zienswijzennota behoort bij het vastgestelde locatieplan. Bij het besluit is locatie 33428 ter hoogte van de kruising Molenaarlaan en Ambachtlaan te Hoogland aangewezen als locatie voor een ORAC.
[appellant] en anderen wonen aan de Ambachtlaan en de Molenaarlaan in de directe omgeving van de aangewezen locatie. Zij kunnen zich niet verenigen met de bij het bestreden besluit aangewezen locatie 33428 in de nabijheid van hun woningen.
Beoordelingskader
2.    Bij de keuze voor een locatie voor ORAC’s dient het college een afweging te maken van alle betrokken belangen. Daarbij heeft het college beleidsruimte. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat het college al dan niet in redelijkheid tot zijn keuze heeft kunnen komen. Daarbij wordt allereerst beoordeeld of het college de locatie geschikt heeft kunnen achten voor de plaatsing van een ORAC. Als dat zo is, wordt vervolgens beoordeeld of het college toch had moeten afzien van aanwijzing van de locatie vanwege een geschiktere alternatieve locatie. Een alternatieve locatie moet zodanig geschikter zijn dan de aangewezen locatie, dat geoordeeld moet worden dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor die locatie, maar had moeten kiezen voor de alternatieve locatie.
2.1.    Bij het aanwijzen van locaties voor ORAC’s hanteert het college plaatsingscriteria. Deze criteria houden in:
- de afstand bedraagt niet meer dan 150 m (afstand van ondergrondse container tot perceel). Alleen indien er sprake is van bijzondere omstandigheden mag hier van worden afgeweken;
- circa 100 huishoudens per ondergrondse container;
- draagvlak onder de gebruikers;
- bereikbaarheid locatie voor het ledigingsvoertuig;
- aanwezigheid van de ondergrondse infrastructuur vormt geen belemmering;
- verkeerskundige veilige situatie bij het laden/lossen;
- beheer(s)baarheid van de locatie in de openbare ruimte;
- de locatie past esthetisch in de omgeving;
- de locaties worden rolstoeltoegankelijk gemaakt.
De aangewezen locatie
3.    [appellant] en anderen betogen dat het college niet heeft onderkend dat de locatie niet geschikt is voor de plaatsing van een ORAC, omdat de verkeerssituatie niet veilig is. Zij stellen hiertoe dat de ledigingswagen de kruising blokkeert en dat mensen met de auto hun afval komen wegbrengen, hetgeen tot gevaarlijke situaties kan leiden. Bovendien zijn zij ten onrechte niet betrokken bij het verkeerskundig onderzoek dat in opdracht van de gemeente is uitgevoerd, aldus [appellant] en anderen.
3.1.    Het college heeft zich in de zienswijzennota op het standpunt gesteld dat de ledigingswagen in de Molenaarlaan naast de container zal stilstaan om de ORAC te ledigen, hetgeen, zoals het college ter zitting heeft toegelicht, maximaal vijf tot zeven minuten zal duren, en dat de t-splitsing daardoor niet zal worden geblokkeerd. Het college heeft toegelicht dat de locatie door medewerkers van ROVA en door een verkeersdeskundige van de gemeente Amersfoort is beoordeeld. Uit deze analyse, die niet op schrift is gesteld, is het college gebleken dat de containerlocatie het zicht van verkeersdeelnemers niet belemmert.
3.2.    Uit het voorgaande volgt dat het college de verkeersveiligheid bij de locatiekeuze heeft betrokken. Wat [appellant] en anderen hebben aangevoerd, geeft geen aanleiding om aan de juistheid van de analyse van de medewerkers van ROVA en de verkeersdeskundige van de gemeente te twijfelen. Het college was niet gehouden om [appellant] en anderen bij het verkeerskundig onderzoek te betrekken. Het college onderkent de gevolgen van een verkeersaantrekkende werking van een ORAC ter plaatse, maar heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het een ruime en overzichtelijke kruising betreft. In het aangevoerde ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het college uit een oogpunt van verkeersveiligheid niet voor deze locatie had mogen kiezen.
Het betoog faalt.
Alternatieve locaties
4.    [appellant] en anderen betogen dat het college locatie 33428 niet in redelijkheid heeft kunnen aanwijzen, omdat geschikte alternatieve locaties voorhanden zijn. Zij noemen in dit verband de locaties ter hoogte van en aan de overzijde van de Ambachtlaan 96. Volgens [appellant] en anderen is op die locaties meer ruimte voor een ondergrondse container en kan de ledigingswagen daar parallel aan de stoep staan, hetgeen de verkeersveiligheid ten goede komt. Deze locaties zijn ook centraler gelegen voor de meeste huishoudens die gebruik moeten maken van locatie 33428. Bovendien zijn ook in de nabijheid van locatie 33428 gas- en waterleidingen en glasvezelkabels aanwezig en heeft het college ook op andere locaties waar nutsvoorzieningen aanwezig zijn ORAC’s geplaatst, zodat het standpunt van het college dat de alternatieve locatie ter hoogte van de Ambachtlaan 96 om die reden niet geschikt is, geen stand houdt, aldus [appellant] en anderen.
4.1.    Het college is in de zienswijzennota ingegaan op de door [appellant] en anderen aangedragen alternatieve locatie ter hoogte van de Ambachtlaan 96. Het college heeft zich ten aanzien van die locatie op het standpunt gesteld dat op de genoemde alternatieve locatie vanwege de aanwezigheid van kabels en leidingen geen ORAC kan worden geplaatst, hetgeen ook blijkt uit de door het college overgelegde Klic-meldingenkaart. Ten aanzien van de aangedragen alternatieve locatie aan de overzijde van de Ambachtlaan 96 heeft het college zich op standpunt gesteld dat er in de nabijheid van deze locatie een boom staat die het ledigen van de container niet goed mogelijk maakt.
De Afdeling ziet geen reden om te twijfelen aan de juistheid van hetgeen het college met betrekking tot de geschiktheid van de aangedragen alternatieve locaties naar voren heeft gebracht. Het college heeft zich, gelet op de gegeven motivering, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de door [appellant] en anderen aangedragen alternatieve locaties niet zodanig geschikter zijn voor plaatsing van een ORAC dan locatie 33428, dat het in redelijkheid niet voor die locatie heeft kunnen kiezen, maar had moeten kiezen voor de alternatieve locaties. Weliswaar is bij de feitelijke plaatsing van de ORAC op de aangewezen locatie gebleken dat zich daar ook kabels in de grond bevonden, maar het college heeft ter zitting toegelicht dat het bij de keuze voor de plaatsing van een ORAC wat ondergronds gelegen kabels en leidingen betreft uitgaat van de Klic-meldingenkaart en dat ter plaatse van de aangewezen locatie geen kabels en leidingen stonden ingetekend. Dat achteraf is gebleken dat ter plaatse van de aangewezen locatie wel kabels lagen, maakt niet dat de alternatieve locaties om die reden geschikter zijn dan de aangewezen locatie. Het college was, anders dan [appellant] en anderen stellen, niet gehouden om met de indieners van de zienswijzen nader in overleg te treden over alternatieve locaties. De genoemde alternatieve locaties geven geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid de locatie heeft kunnen aanwijzen.
Het betoog faalt.
5.    Het beroep is ongegrond.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.
w.g. Uylenburg
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 11 september 2019
531-842.