ECLI:NL:RVS:2019:3135

Raad van State

Datum uitspraak
11 september 2019
Publicatiedatum
11 september 2019
Zaaknummer
201906555/1/V3 en 201906555/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aanvragen voor verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris

Op 11 september 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in de zaken van twee vreemdelingen die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd hadden aangevraagd. De aanvragen waren door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 23 juli 2019 afgewezen. De vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. H. Loth, hebben tegen deze afwijzing hoger beroep ingesteld en verzocht om voorlopige voorzieningen. De rechtbank Den Haag had eerder, op 22 augustus 2019, de beroepen van de vreemdelingen ongegrond verklaard.

De voorzieningenrechter overwoog dat de hoger beroepen zich niet richtten tegen de uitspraak van de rechtbank, omdat de vreemdelingen niet hadden uitgelegd waarom deze uitspraak volgens hen onjuist was. Hierdoor kon de Afdeling geen inhoudelijk oordeel geven over de hoger beroepen, wat leidde tot de conclusie dat deze kennelijk niet-ontvankelijk waren. De verzoeken om voorlopige voorzieningen werden eveneens afgewezen, en de staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.

De uitspraak benadrukt het belang van een duidelijke onderbouwing van hoger beroep en de voorwaarden waaronder voorlopige voorzieningen kunnen worden getroffen. De beslissing werd openbaar uitgesproken op dezelfde dag, 11 september 2019, door de voorzieningenrechter N. Verheij, in aanwezigheid van griffier A.M. van Meurs-Heuvel.

Uitspraak

201906555/1/V3 en 201906555/2/V3.
Datum uitspraak: 11 september 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), op de hoger beroepen van:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2],
appellanten,
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 22 augustus 2019 in zaken nrs. NL19.17774 en NL19.17776 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluiten van 23 juli 2019 heeft de staatssecretaris aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij mondelinge uitspraak van 22 augustus 2019 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. H. Loth, advocaat te Amsterdam, hoger beroepen ingesteld.
Voorts hebben de vreemdelingen de voorzieningenrechter verzocht voorlopige voorzieningen te treffen.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    De hoger beroepen richten zich niet tegen de uitspraak van de rechtbank. De vreemdelingen leggen namelijk niet uit waarom de uitspraak van de rechtbank volgens hen niet juist is. Daarom kan de Afdeling geen inhoudelijk oordeel geven over de hoger beroepen (artikel 85 van de Vw 2000).
2.    De hoger beroepen zijn kennelijk niet-ontvankelijk. De verzoeken om voorlopige voorziening worden daarom afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart de hoger beroepen niet-ontvankelijk;
II.    wijst de verzoeken af.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Van Meurs-Heuvel
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 september 2019
47-888.