ECLI:NL:RVS:2019:3140

Raad van State

Datum uitspraak
11 september 2019
Publicatiedatum
12 september 2019
Zaaknummer
201902676/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Raad van State op 11 september 2019 uitspraak gedaan over het hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De vreemdeling had in eerste aanleg bezwaar gemaakt tegen besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die zijn aanvragen om uitzetting achterwege te laten en om een verblijfsvergunning asiel te verlenen, niet-ontvankelijk had verklaard. De rechtbank had op 7 maart 2019 de beroepen van de vreemdeling tegen deze besluiten ongegrond verklaard, met uitzondering van het beroep tegen besluit I, dat niet-ontvankelijk was verklaard. De vreemdeling heeft hoger beroep ingesteld, maar de Raad van State oordeelde dat het hogerberoepschrift niet tijdig was ingediend. De termijn voor het indienen van het hoger beroep was een week, en deze termijn was verstreken. De vreemdeling heeft geen geldige redenen aangevoerd voor de termijnoverschrijding. Hierdoor werd het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, en de staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van hoger beroep en de gevolgen van termijnoverschrijding in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

201902676/1/V1.
Datum uitspraak: 11 september 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 7 maart 2019 in zaken nrs. NL17.2183 en 17/5017 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 2 december 2016 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om krachtens artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 te bepalen dat zijn uitzetting achterwege blijft, afgewezen en bepaald dat tot en met 28 november 2017 de uitzetting van de vreemdeling achterwege wordt gelaten zonder dat sprake is van rechtmatig verblijf en zonder dat het inreisverbod wordt opgeheven.
Bij besluit van 9 februari 2017 (hierna: besluit I) heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij besluit van 3 mei 2017 (hierna: besluit II) heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet-ontvankelijk verklaard.
Bij besluit van 4 oktober 2017 (hierna: besluit III) heeft de staatssecretaris besluit II aangevuld.
Bij uitspraak van 7 maart 2019 heeft de rechtbank het door de vreemdeling ingestelde beroep tegen besluit I niet-ontvankelijk verklaard, het beroep tegen besluit II ongegrond verklaard en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan geheel in stand blijven, en het beroep tegen besluit III ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. P.R. Klaver, advocaat te Bergen op Zoom, hoger beroep ingesteld.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de vreemdeling zich nader uitgelaten.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    In het hogerberoepschrift is vermeld dat het betrekking heeft op de uitspraak van de rechtbank in zaken nrs. NL17.2183 en 17/5017, "waarbij de rechtbank het beroep ongegrond heeft verklaard". De rechtbank heeft echter uitsluitend de beroepen tegen besluit II en besluit III ongegrond verklaard. Wat in het hogerberoepschrift als grieven is aangevoerd heeft eveneens uitsluitend betrekking op de besluiten II en III. Gelet hierop kan het hogerberoepschrift niet anders worden begrepen, dan dat het is gericht tegen de uitspraak van de rechtbank, uitsluitend voor zover die uitspraak ziet op besluit II en besluit III. Anders dan de vreemdeling betoogt, is geen sprake van een onlosmakelijke samenhang tussen besluit I en de besluiten II en III. Voorts heeft de rechtbank, anders dan de vreemdeling stelt, op elk van de beroepen afzonderlijk beslist. Ten slotte is onder de uitspraak vermeld dat tegen de uitspraak binnen vier weken hoger beroep kan worden ingesteld voor zover dat hoger beroep betrekking heeft op de uitspraak over besluit I, en binnen één week hoger beroep kan worden ingesteld voor zover dat hoger beroep betrekking heeft op de uitspraak over besluit II en besluit III.
2.    Nu het hogerberoepschrift is gericht tegen de uitspraak van de rechtbank, uitsluitend voor zover die uitspraak ziet op besluit II en besluit III, bedraagt de termijn voor het instellen van dit hoger beroep een week. Omdat de uitspraak van de rechtbank op 12 maart 2019 per post is verzonden en digitaal ter beschikking is gesteld aan partijen, eindigde die termijn op 19 maart 2019. Het hogerberoepschrift is daarna bij de Raad van State binnengekomen. De vreemdeling heeft het hogerberoepschrift daarom niet op tijd ingediend. In zijn nadere uitlating voert de vreemdeling geen redenen aan voor deze termijnoverschrijding.
3.    Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E. de Groot, griffier.
w.g. Verheij    w.g. De Groot
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 september 2019
210.