201900623/1/A2.
Datum uitspraak: 18 september 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 3 december 2018 in zaak nr. 18/4356 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
Procesverloop
Bij besluit van 11 januari 2018 heeft het college het schuldhulpverleningstraject van [appellant] met ingang van deze datum beëindigd.
Bij besluit van 7 mei 2018 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 december 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 augustus 2019, waar [appellant] is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Op grond van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (hierna: Wgs) is het college van burgemeester en wethouders verantwoordelijk voor de schuldhulpverlening aan de inwoners van zijn gemeente. Het college heeft ter uitvoering van die taak de Beleidsregel schuldhulpverlening Den Haag 2017 (hierna: de Beleidsregel) vastgesteld.
2. [appellant] is toegelaten tot het schuldhulpverleningstraject. Naar aanleiding van een gesprek op 31 augustus 2017 is een stabilisatietraject gestart, wat inhoudt dat de inkomsten en uitgaven in balans worden gebracht. Na het stabilisatietraject kan worden gestart met het schuldbemiddelingstraject. Het college heeft aangegeven welke stukken er ten behoeve van het traject dienen te worden overgelegd en heeft de termijn om deze stukken aan te leveren herhaaldelijk verlengd. [appellant] heeft de gevraagde stukken niet binnen de gestelde termijn overgelegd.
Bij het besluit van 11 januari 2018, gehandhaafd bij het besluit van 7 mei 2018, is het schuldhulpverleningstraject van [appellant] beëindigd, omdat hij niet heeft voldaan aan de inlichtingen- en medewerkingsplicht zoals volgt uit de artikelen 6 en 7 van de Wgs en artikel 4.2 van de Beleidsregel.
Oordeel van de rechtbank
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat [appellant] niet alle gevraagde stukken heeft overgelegd en dat het college zich op basis daarvan in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat [appellant] de op hem rustende medewerkingsplicht op grond van artikel 7 van de Wgs en artikel 4.2 van de Beleidsregel niet of onvoldoende is nagekomen.
Doordat [appellant] niet heeft voldaan aan de medewerkingsplicht, voldeed hij niet meer aan de voorwaarden voor schuldhulpverlening en was het college gehouden om op grond van artikel 5.1 van de Beleidsregel, met inachtneming van een redelijke termijn om alsnog mee te werken, het traject te beëindigen.
Hoger beroep
4. [appellant] voert in hoger beroep allereerst aan dat de uitspraak van de rechtbank een aantal onjuistheden bevat. De rechtbank gaat er volgens [appellant] ten onrechte vanuit dat hij geen gegevens van de Dienst Wegverkeer (hierna: RDW) heeft overgelegd. Ook is het volgens [appellant] pertinent onjuist dat hij pas in beroep heeft aangevoerd dat hij het opheffen van [bedrijf] en het opmaken van de slotbalans niet kan betalen. [appellant] heeft dit namelijk al in de bezwaarfase en zelfs al in oktober 2017 kenbaar gemaakt. De boekhouder die de consulent Financiële Dienstverlening hem heeft aangeraden, omdat die de goedkoopste zou zijn, heeft een offerte uitgebracht die toen door de consulent te duur is bevonden.
Verder voert [appellant] aan dat het efficiënter is om de schuldhulpverlening te hervatten in plaats van een nieuwe aanvraag te doen.
Tot slot voert [appellant] in hoger beroep aan dat de uitspraak van de rechtbank tot stand is gekomen zonder dat hij inzage heeft gehad in het verweerschrift van het college.
4.1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt onderdeel uit van deze uitspraak.
Het feitelijke verloop van het schuldhulpverleningstraject
4.2. Op 30 mei 2017 heeft een eerste verkennend gesprek plaatsgevonden. [appellant] is op 4 juli 2017 gestart met de gemeentelijke schuldhulpverlening. In het kader van dit traject heeft op 31 augustus 2017 een kennismakingsgesprek plaatsgevonden tussen [appellant] en zijn consulent Financiële Dienstverlening M. Beuriot (hierna: de consulent). De gemaakte afspraken zijn door de consulent in de brief van 31 augustus 2017 vastgelegd. [appellant] is verzocht om deze brief te ondertekenen en binnen zeven dagen te retourneren en is eveneens verzocht om voor 14 september 2017 enkele stukken over te leggen.
[appellant] heeft op 1 september 2017 laten weten dat hij van 18 september 2017 tot en met 6 oktober 2017 in het buitenland zal verblijven. Bij brief van 22 september 2017 heeft de consulent [appellant] verzocht de bij de brief van 31 augustus 2017 opgevraagde stukken uiterlijk op 13 oktober 2017 te verstrekken. De consulent heeft aangegeven dat de stabilisatieperiode van [appellant] loopt tot 24 november 2017.
Op 26 oktober 2017 meldt [appellant] dat zijn vader in het ziekenhuis ligt en dat hij daardoor de gevraagde stukken niet tijdig kan aanleveren.
Op 3 november 2017 verzoekt de consulent nogmaals om de bij de brief van 31 augustus 2017 gevraagde stukken binnen zeven dagen te verstrekken.
Op 21 november 2017 deelt [appellant] mee dat zijn vader spoedig uit het ziekenhuis zal worden ontslagen en dat hij dan in de gelegenheid is om aan de actiepunten te werken.
Bij brief van 30 november 2017 heeft de consulent [appellant] voor de laatste maal verzocht om de stukken aan te leveren en daarbij aangegeven dat wanneer dit niet voor 30 december 2017 gebeurt, zijn dossier gesloten wordt.
4.3. In de geschiedenis van de totstandkoming van de Wgs (Kamerstukken II 2009/10, 32 291, nr. 3, blz. 14-15) is vermeld: "Het is [...] noodzakelijk dat tijdens een schuldhulptraject tussen gemeente en schuldenaar de door de gemeente opgelegde verplichtingen van de schuldenaar duidelijk vastliggen en dat de schuldenaar ook gehouden is deze verplichtingen na te komen. […] Belangrijke verplichtingen in dit kader zijn de verplichting mee te werken aan het wegnemen van bijvoorbeeld de oorzaken van de problematische schulden, de verplichting om mee te werken aan stabilisatie van inkomsten en uitgaven en de verplichting om een schuldhulptraject volledig af te maken. Een negatieve prikkel voor de schuldenaar om mee te (blijven) werken aan de schuldhulpverlening is de dreiging dat bij beëindiging van de schuldhulpverlening de schuldenaar opnieuw wordt geconfronteerd met schuldeisers en alle daaraan verbonden gevolgen."
4.4. Zoals de Afdeling eerder heeft geoordeeld (zie de uitspraak van 8 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:581) bepaalt de Wgs niet uitdrukkelijk dat de schuldhulpverlening kan worden beëindigd als de aanvrager niet voldoet aan de medewerkingsplicht, neergelegd in artikel 7, eerste lid, maar betekent dit niet dat er geen bevoegdheid bestaat om het traject op deze grond te beëindigen. Het is inherent aan schuldhulpverlening dat deze kan worden beëindigd als de financiële situatie niet kan worden gestabiliseerd doordat de aanvrager onvoldoende medewerking verleent en de voor de schuldhulpverlening noodzakelijke informatie niet verstrekt. Dat staat immers in de weg aan het realiseren van een stabiele situatie van waaruit aan de schulden kan worden gewerkt. Uit de voormelde geschiedenis van de totstandkoming van de Wgs volgt dat de wetgever ook uitdrukkelijk voor ogen heeft gehad dat de schuldhulpverlening kan worden beëindigd wegens onvoldoende medewerking van de aanvrager. 4.5. De consulent heeft [appellant] bij brieven van 22 september 2017, 3 november 2017 en 30 december 2017 verzocht om de in de brief van 31 augustus 2017 genoemde stukken, aan te leveren. In de laatste brief is tevens vermeld dat het niet aanleveren van deze stukken zal leiden tot beëindiging van de schuldhulpverlening. De ontbrekende stukken en openstaande acties zijn nader gespecificeerd.
Vaststaat dat [appellant] niet alle gevraagde stukken binnen de daarvoor gegeven termijn heeft aangeleverd aan de consulent. Vaststaat eveneens dat [appellant] de betreffende stukken ook niet binnen de hersteltermijn aan de consulent heeft verstrekt. Dat [appellant] het voertuigenoverzicht van de RDW, in tegenstelling tot wat de rechtbank overweegt, wel heeft aangeleverd en ook het afsluiten van [bedrijf] wel in een vroegtijdig stadium heeft aangekaart en zoals ter zitting naar voren is gebracht meermalen heeft gezocht naar een goedkopere accountant voor het afsluiten van [bedrijf], maakt het vorenstaande niet anders nu er nog veel ontbrekende stukken zijn dan wel openstaande acties resteren. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat zonder de gevraagde gegevens niet kan worden gegarandeerd dat sprake is van financiële stabiliteit.
Op grond van artikel 5.1 van de Beleidsregel kan het college, na een redelijke termijn te hebben geboden, de schuldhulpverlening beëindigen als niet voldaan is aan de inlichtingen- en medewerkingsplicht als bedoeld in de artikelen 6 en 7 van de Wgs en artikel 4.2 van de Beleidsregel. Dat heeft het college ook gedaan en daarmee heeft het gehandeld in overeenstemming met artikel 5.1, eerste lid aanhef en onder c, van de Beleidsregel. Van onevenredigheid daarvan in dit geval is niet gebleken. Daarbij is in aanmerking genomen dat, zoals het college heeft overwogen, de maximale termijn van de stabilisatiefase, te weten drie maanden, is verstreken. De termijn is bovendien nog met een maand verlengd. Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot beëindiging van de schuldhulpverlening. Bij een nieuwe aanvraag kan opnieuw de stabilisatiefase worden ingezet.
Het betoog slaagt niet.
4.6. [appellant] voert tevergeefs aan dat hij geen inzage heeft gehad in het verweerschrift van het college. De rechtbank heeft het verweerschrift van het college op 19 juli 2018 aan [appellant] toegestuurd. Dat is ruim voor de zitting van 30 oktober 2018. Dat [appellant] geen inzage heeft kunnen hebben in het verweerschrift is dan ook onjuist.
Conclusie
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. Schueler, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. van Zanten, griffier.
w.g. Schueler w.g. Van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 september 2019
97-921.
Bijlage wettelijk kader
Wet gemeentelijke schuldhulpverlening
Artikel 6
De verzoeker doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de op hem van toepassing zijnde schuldhulpverlening of voor de uitvoering van deze wet.
Artikel 7
1. De verzoeker is verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
[…]
Beleidsregel schuldhulpverlening Den Haag 2017
Artikel 4.2. Inlichtingen- en medewerkingsplicht
1. Aanvrager of belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op de schuldhulpverlening.
2. Aanvrager of belanghebbende is verplicht aan het college de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van schuldhulpverlening. Hieronder wordt in ieder geval verstaan:
a. het nakomen van gemaakte afspraken in het kader van schuldhulpverlening;
b. het tijdig inleveren van noodzakelijke bewijsstukken voor de schuldhulpverlening. Hiervoor geldt dat na verzuim altijd nog één hersteltermijn wordt geboden;
c. geen nieuwe schulden aangaan die het nakomen van aflossingsverplichtingen aan bestaande schuldeisers in de weg staan;
d. het zich houden aan de bepalingen en voorwaarden zoals genoemd in het plan van aanpak en de overeenkomsten tot stabilisatie, schuldregeling, budgetbeheer of budgetondersteuning;
e. het actief deelnemen aan financiële training en coaching gericht op het voorkomen van nieuwe schulden;
f. zoveel mogelijk afloscapaciteit creëren door het verruimen van inkomen, inzetten van beschikbaar vermogen en minimaliseren van uitgaven, en deze afloscapaciteit gebruiken ter afbetaling van de schulden;
g. inkomsten verwerven naar zijn volledige arbeidscapaciteit, passende arbeid aanvaarden of passende arbeid proberen te verkrijgen in de mate die redelijkerwijs van hem gevraagd kan worden.
Artikel 5.1. Weigeren aanvraag of beëindigen schuldhulpverlening
1. Het college kan besluiten de aanvraag te weigeren of de geboden schuldhulpverlening te beëindigen. Het college besluit in ieder geval daartoe indien:
[…]
c. uit omstandigheden of houding en gedrag blijkt dat aanvrager of belanghebbende één of meerdere verplichtingen zoals genoemd in artikel 4.2. van deze beleidsregel niet of in onvoldoende mate is nagekomen;
[…]
2. Voordat het college op grond van schending van één of meerdere verplichtingen zoals genoemd in artikel 4.2. van deze beleidsregel besluit een aanvraag te weigeren of geboden schuldhulpverlening te beëindigen, wordt de aanvrager of belanghebbende een redelijke termijn geboden om alsnog de ontbrekende informatie te verstrekken of medewerking te verlenen.