ECLI:NL:RVS:2019:3215

Raad van State

Datum uitspraak
20 september 2019
Publicatiedatum
19 september 2019
Zaaknummer
201900965/4/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake tenaamstelling kentekenregister en herstel Voertuigidentificatienummer

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 20 september 2019 uitspraak gedaan op een verzoek van [verzoeker] om een voorlopige voorziening. Het verzoek betreft de tenaamstelling in het kentekenregister van een voertuig, dat door de RDW per 14 april 2017 vervallen was verklaard. De RDW had eerder het bezwaar van [verzoeker] tegen deze beslissing ongegrond verklaard. De rechtbank Noord-Holland had op 20 december 2018 het beroep van [verzoeker] gegrond verklaard en het besluit van de RDW vernietigd, wat leidde tot hoger beroep van de RDW.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek van [verzoeker] om een voorlopige voorziening afgewezen. Hij oordeelde dat het verzoek te verstrekkend was, omdat het de RDW zou verplichten tot een feitelijke handeling die niet in overeenstemming was met de eerdere oordelen. De RDW had gesteld dat het voertuig niet kan worden voorzien van een VIN dat niet bij het voertuig hoort, en dat het belang van [verzoeker] niet spoedeisend was, aangezien het voertuig voornamelijk recreatief werd gebruikt.

De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat de RDW had toegezegd een verkeersboete die aan [verzoeker] was opgelegd, in te trekken. De mondelinge behandeling van de hoofdzaak was gepland op 5 november 2019. Gezien deze omstandigheden heeft de voorzieningenrechter besloten het verzoek om voorlopige voorziening af te wijzen, zonder proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201900965/4/A2.
Datum uitspraak: 20 september 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van [verzoeker], wonend te [woonplaats], om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
de directie van de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 20 december 2018 in zaak nr. 17/4975 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
de RDW.
Procesverloop
Bij besluit van 14 april 2017 heeft de RDW de tenaamstelling in het kentekenregister van het voertuig met kenteken [..-..-..] per 14 april 2017 vervallen verklaard.
Bij besluit van 28 september 2017 heeft de RDW het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 december 2018 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 28 september 2017 vernietigd en het besluit van 14 april 2017 herroepen en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.
Tegen deze uitspraak heeft de RDW hoger beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 5 september 2019, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. J.M.L.G. de Jong, advocaat te Rotterdam, en de RDW, vertegenwoordigd door K.N. Heemskerk-Grimbergen, bijgestaan door E.J.P. Bothof, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Het verzoek strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat de RDW het door haar verwijderde gedeelte van het Voertuigidentificatienummer (hierna: het VIN) dient te herstellen door dit opnieuw in het voertuig waarvoor het kenteken [..-..-..] is opgegeven in te slaan.
2.    De rechtbank heeft geoordeeld dat het vervallen verklaren van de tenaamstelling in onderhavig geval leidt tot een zodanige onevenwichtigheid dat moet worden geoordeeld dat de RDW hiertoe niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten. De RDW heeft de voorzieningenrechter verzocht bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat hij in afwachting van de uitspraak op het door hem ingestelde hoger beroep geen uitvoering hoeft te geven aan de aangevallen uitspraak. De voorzieningenrechter heeft dit verzoek bij uitspraak van 4 april 2019 in zaak nr. 201900965/2/A2 als kennelijk ongegrond afgewezen. Daaraan heeft de voorzieningenrechter ten grondslag gelegd dat niet op voorhand kan worden gezegd dat de beslissing van de rechtbank geen stand zal houden en dat bovendien niet aannemelijk is dat uitvoering van de aangevallen uitspraak tot gevolgen zal leiden die niet ongedaan kunnen worden gemaakt, indien de uitspraak in hoger beroep niet wordt bevestigd. Het belang dat ermee is gediend dat aan de aangevallen uitspraak gevolg wordt gegeven, voordat op het hoger beroep is beslist, wordt in dit geval geacht zwaarder te wegen dan het door de RDW gestelde belang.
3.    Bij besluit van 11 april 2019 heeft de RDW een nieuw besluit genomen waarbij de beëindiging van de registratie van het voertuig met kenteken [..-..-..] is hersteld en het vervallen van de tenaamstelling is teruggedraaid. [verzoeker] is er daarbij op gewezen dat dit niet betekent dat een VIN kon worden vastgesteld. Volgens [verzoeker] heeft de RDW met het besluit van 11 april 2019 geen volledige uitvoering gegeven aan de uitspraak van de rechtbank terwijl hij daartoe, gelet op de uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 april 2019, wel gehouden was. [verzoeker] heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat herstel van het VIN nodig is om het voertuig te kunnen registreren. Door de handelwijze van de RDW is het niet mogelijk om een relatie te leggen tussen het kenteken [..-..-..] met het daarop vermelde VIN en het betreffende voertuig. Volgens [verzoeker] is, anders dan in het besluit van 11 april 2019 staat vermeld, de vervallenverklaring van de tenaamstelling aldus niet teruggedraaid. Volgens de RDW strekt de uitspraak van de rechtbank er niet toe dat hij gehouden is over te gaan tot het opnieuw inslaan van het VIN.
4.    Het treffen van de door [verzoeker] beoogde voorlopige voorziening is naar het oordeel van de voorzieningenrechter te verstrekkend. Gevraagd wordt de RDW opdracht te geven tot het uitvoeren van een feitelijke handeling. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak geoordeeld dat de RDW heeft mogen aannemen dat de carrosserie van het voertuig onbevoegd door een derde is ontdaan van de unieke identiteit die de fabrikant er aan heeft gegeven en vervolgens onbevoegd is voorzien van nummers die niet oorspronkelijk bij de carrosserie horen. De RDW stelt zich op het standpunt dat hij het voertuig niet kan voorzien van een VIN waarvan vaststaat dat dit specifieke VIN niet behoort bij het voertuig. Daarmee krijgt het voertuig een identiteit die het niet heeft.
Het belang van [verzoeker] bij het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening is met name daarin gelegen dat zij van het voertuig gebruik kan maken en gevrijwaard blijft van boetes. Ter zitting heeft de RDW toegezegd te bewerkstelligen dat de aan [verzoeker] op 16 april 2019 opgelegde verkeersboete omdat het voertuig onverzekerd is, wordt ingetrokken. [verzoeker] heeft inmiddels de verzekering van het voertuig geschorst. Voorts heeft [verzoeker] aangegeven dat zij het voertuig heeft voor overwegend recreatief gebruik en voor vervoer niet is aangewezen op het betreffende voertuig. Aldus is met het verzoek om voorlopige voorziening in zoverre geen spoedeisend belang gemoeid. De voorzieningenrechter neemt hierbij verder in aanmerking dat in overleg met partijen de mondelinge behandeling van de hoofdzaak is vastgesteld op 5 november 2019.
5.    Gelet op het vorenstaande bestaat aanleiding het verzoek van [verzoeker] om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, griffier.
w.g. Uylenburg
voorzieningenrechter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 20 september 2019
17-343.