ECLI:NL:RVS:2019:3337
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van vreemdelingen 1, 2, 3 en 4 tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 10 juli 2019. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had eerder vastgesteld dat het verblijfsrecht van vreemdelingen 1 en 2 als gemeenschapsonderdaan was geëindigd. Vreemdelingen 3 en 4 hadden volgens de staatssecretaris geen rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan. De rechtbank verklaarde de beroepen van de vreemdelingen ongegrond. Hierop hebben de vreemdelingen hoger beroep ingesteld, vertegenwoordigd door mr. M. Terpstra, advocaat te Amsterdam.
De griffier heeft de vreemdelingen op 6 augustus 2019 geïnformeerd over de verplichting tot betaling van griffierecht voor het hoger beroep. Ondanks herhaalde verzoeken is het griffierecht niet tijdig betaald. De vreemdelingen hebben geen redenen aangevoerd om het hoger beroep toch in behandeling te nemen. Hierdoor heeft de Raad van State geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden, en het te laat betaalde griffierecht zal aan de vreemdelingen worden terugbetaald.
De uitspraak is gedaan door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 1 oktober 2019, waarbij mr. N. Verheij als lid van de enkelvoudige kamer heeft vastgesteld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is verklaard.