ECLI:NL:RVS:2019:3337

Raad van State

Datum uitspraak
1 oktober 2019
Publicatiedatum
2 oktober 2019
Zaaknummer
201905896/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van vreemdelingen 1, 2, 3 en 4 tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 10 juli 2019. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had eerder vastgesteld dat het verblijfsrecht van vreemdelingen 1 en 2 als gemeenschapsonderdaan was geëindigd. Vreemdelingen 3 en 4 hadden volgens de staatssecretaris geen rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan. De rechtbank verklaarde de beroepen van de vreemdelingen ongegrond. Hierop hebben de vreemdelingen hoger beroep ingesteld, vertegenwoordigd door mr. M. Terpstra, advocaat te Amsterdam.

De griffier heeft de vreemdelingen op 6 augustus 2019 geïnformeerd over de verplichting tot betaling van griffierecht voor het hoger beroep. Ondanks herhaalde verzoeken is het griffierecht niet tijdig betaald. De vreemdelingen hebben geen redenen aangevoerd om het hoger beroep toch in behandeling te nemen. Hierdoor heeft de Raad van State geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden, en het te laat betaalde griffierecht zal aan de vreemdelingen worden terugbetaald.

De uitspraak is gedaan door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 1 oktober 2019, waarbij mr. N. Verheij als lid van de enkelvoudige kamer heeft vastgesteld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is verklaard.

Uitspraak

201905896/1/V3.
Datum uitspraak: 1 oktober 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[vreemdeling 1], [vreemdeling 2], [vreemdeling 3] en [vreemdeling 4],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 10 juli 2019 in zaken nrs. 19/1545 en 19/1548 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 23 juli 2018 heeft de staatssecretaris vastgesteld dat het verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan van vreemdelingen 1 en 2 is geëindigd.
Bij besluit van 1 oktober 2018 heeft de staatssecretaris vastgesteld dat vreemdelingen 3 en 4 geen rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan hebben gehad.
Bij besluiten van 31 januari 2019 heeft de staatssecretaris de door de vreemdelingen tegen de besluiten van 23 juli 2019 en 1 oktober 2019 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 juli 2019 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. M. Terpstra, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.    De griffier heeft de vreemdelingen er bij brief van 6 augustus 2019 op gewezen dat zij voor het hoger beroep griffierecht moeten betalen. Hun is daarbij verzocht het griffierecht uiterlijk op 20 augustus 2019 te voldoen. Omdat de vreemdelingen dit niet hebben gedaan, heeft de griffier hun bij aangetekende brief van 23 augustus 2019 laten weten dat het griffierecht uiterlijk op 6 september 2019 alsnog op de rekening van de Raad van State moet zijn bijgeschreven of contant moet zijn betaald. In die brief staat ook dat als het griffierecht niet op die datum is ontvangen, het hoger beroep alleen al daarom niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald. De vreemdelingen hebben geen redenen aangevoerd waarom het hoger beroep toch in behandeling moet worden genomen.
2.    Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. Het te laat betaalde griffierecht voor het hoger beroep wordt door de griffier aan de vreemdelingen terugbetaald.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.A. Snijders, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Snijders
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2019
595.