ECLI:NL:RVS:2019:3399

Raad van State

Datum uitspraak
9 oktober 2019
Publicatiedatum
9 oktober 2019
Zaaknummer
201901598/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming korpschef voor beveiligingswerkzaamheden en betrouwbaarheid van personeel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die op 15 januari 2019 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. De korpschef van politie had op 9 april 2018 geen toestemming verleend aan [bedrijf A] om [appellant] in dienst te nemen en had ook de eerder verleende toestemming voor werkzaamheden bij [bedrijf B] ingetrokken. De korpschef baseerde zijn beslissing op registraties uit het BlueView-systeem en processen-verbaal waarin [appellant] als verdachte werd genoemd in verband met vernieling, bedreiging en mishandeling. De rechtbank oordeelde dat de korpschef in redelijkheid tot deze besluiten kon komen, gezien de ernst van de feiten en de hogere eisen die aan de betrouwbaarheid van beveiligingspersoneel worden gesteld.

In hoger beroep betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij niet voldoet aan de eisen van betrouwbaarheid en geschiktheid. Hij erkent de incidenten, maar stelt dat deze niet ernstig genoeg zijn om zijn betrouwbaarheid in twijfel te trekken. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigt echter de uitspraak van de rechtbank. De korpschef heeft beoordelingsruimte en mag de betrouwbaarheid van [appellant] in twijfel trekken op basis van de beschikbare informatie. De Afdeling concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat [appellant] onvoldoende betrouwbaar is voor werkzaamheden in de beveiligingssector, gezien de aard van de incidenten en de vereisten voor beveiligingsmedewerkers.

De uitspraak bevestigt dat de korpschef de bevoegdheid heeft om toestemming te weigeren op basis van feiten die de betrouwbaarheid van een persoon in twijfel trekken, en dat de rechtbank de besluiten van de korpschef rechtmatig heeft geacht. Het hoger beroep van [appellant] wordt ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

Uitspraak

201901598/1/A3.
Datum uitspraak: 9 oktober 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 15 januari 2019 in zaak nr. 18/2997 in het geding tussen:
[appellant]
en
de korpschef van politie.
Procesverloop
Bij besluit van 9 april 2018 heeft de korpschef geen toestemming verleend aan [bedrijf A] om [appellant] in dienst te nemen. Daarnaast heeft de korpschef bij besluit van 9 april 2018 de aan [appellant] verleende toestemming om bij [bedrijf B] beveiligingswerkzaamheden te mogen verrichten ingetrokken.
Bij besluit van 2 juli 2018 heeft de korpschef het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 januari 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 september 2019, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. S.J. Nijhof, advocaat te Apeldoorn, en de korpschef, vertegenwoordigd door mr. L.J. Hamstra, zijn verschenen.
Overwegingen
Het wettelijk kader
1.    De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage. Deze maakt deel uit van de uitspraak.
Inleiding
2.    [bedrijf A], een beveiligingsorganisatie, heeft de korpschef verzocht toestemming te verlenen om [appellant] in dienst te mogen nemen. Die toestemming is vereist op grond van artikel 7, tweede lid, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (hierna: Wpbr).
De korpschef heeft bij zijn beoordeling of toestemming verleend kon worden gebruik gemaakt van de Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus 2014 (hierna: de Beleidsregels). Bij die beoordeling heeft de korpschef registraties uit het BlueView-systeem gebruikt. Uit een proces-verbaal van 6 december 2017 volgt dat [appellant] verdachte is in een onderzoek naar vernieling en bedreiging. Uit een ander proces-verbaal van 16 februari 2018 volgt dat op 18 november 2017 tegen [appellant] aangifte is gedaan naar aanleiding van een mishandeling tijdens en/of na een dartwedstrijd. Daarom is [appellant] volgens de korpschef onvoldoende betrouwbaar voor het verrichten van werkzaamheden voor een particuliere beveiligingsorganisatie. Om die redenen heeft de korpschef geen toestemming aan [bedrijf A] verleend. Daarnaast heeft de korpschef een eerder aan [appellant] verleende toestemming om bij [bedrijf B] te mogen werken ingetrokken. De rechtbank heeft de besluiten rechtmatig geacht.
Het hoger beroep
3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de korpschef zich op het standpunt mocht stellen dat hij niet langer aan de eisen van betrouwbaarheid en geschiktheid voldoet die gesteld mogen worden aan werkzame personen in de beveiligingsbranche. Hij betwist niet dat de in de processen-verbaal opgenomen incidenten aan het besluit ten grondslag gelegd kunnen worden, maar deze incidenten zijn van onvoldoende gewicht om aangemerkt te kunnen worden als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde, aldus [appellant].
Beoordeling van het hoger beroep
4.    De korpschef komt beoordelingsruimte toe bij de beoordeling of een betrokkene voldoende betrouwbaar is. De invulling die in paragraaf 2.3, aanhef en onder c, van de Beleidsregels aan de term 'betrouwbaarheid' is gegeven, is niet onredelijk of anderszins rechtens onjuist. Aan medewerkers in de beveiligingsbranche worden, gelet op de aard van deze branche, hogere eisen gesteld dan aan medewerkers in willekeurige andere betrekkingen. Dit betekent, zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 1 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2950, dat de korpschef als beoordelingsmaatstaf mag hanteren, dat de betrouwbaarheid en integriteit van beveiligingsmedewerkers boven iedere twijfel verheven dienen te zijn.
4.1.    Uit het proces-verbaal van 6 december 2017 blijkt dat tegen [appellant] door zijn moeder aangifte is gedaan vanwege vernieling en bedreiging. Die vernieling en bedreiging volgden volgens de moeder op onenigheid tussen [appellant] en zijn moeder over een bezoekregeling tussen zijn kinderen en zijn moeder. Daarbij heeft hij volgens het proces-verbaal op een agressieve wijze een glazen tafel in de richting van zijn moeder en haar vriend gegooid. Dit conflict tussen [appellant] en zijn moeder is door middel van mediation opgelost. Vervolgens is de zaak geseponeerd met sepotgrond 70, een beleidssepot. Zoals volgt uit paragraaf 2.3, onder c, van de Beleidsregels, mag de korpschef een dergelijk sepot aan zijn besluit ten grondslag leggen. Ook in dit geval heeft de korpschef daartoe in redelijkheid kunnen besluiten. Daarvoor is van belang dat de zaak weliswaar is geseponeerd, maar dit betekent niet dat er geen serieuze verdenking meer bestaat ten opzichte van [appellant]. [appellant] heeft niet ontkend dat hij de tafel kapot heeft gegooid. Dat in de visie van [appellant] hij zijn moeder niet heeft bedreigd, laat onverlet dat het aannemelijk is dat zij zich door het kapot gooien van de tafel bedreigd heeft gevoeld. Dat de zaak is geseponeerd betekent dus niet dat de feiten zich niet hebben voorgedaan. De korpschef mocht het proces-verbaal van 6 december 2017 daarom aan zijn besluit ten grondslag leggen.
Verder blijkt uit het proces-verbaal van 16 februari 2018 dat tegen [appellant] aangifte is gedaan wegens mishandeling tijdens of na een dartwedstrijd. Gezien de getuigenverklaringen van onder meer de barman en -vrouw, heeft de korpschef aannemelijk mogen achten dat dit voorval heeft plaatsgevonden. Dat het voorval heeft plaatsgevonden, wordt bevestigd in het oordeel van de politierechter, waarbij [appellant] voor de mishandeling is veroordeeld tot het betalen van een geldboete van € 400,-. Vanwege deze veroordeling bestaat geen aanleiding het betoog van [appellant] te volgen dat slechts sprake zou zijn geweest van een ferme handdruk na een fanatieke dartwedstrijd. Ook het proces verbaal van 16 februari 2018 heeft de korpschef daarom aan zijn besluit ten grondslag mogen leggen.
4.2.    Gelet op deze feiten is de Afdeling van oordeel dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de korpschef zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat [appellant] onvoldoende betrouwbaar is om voor een beveiligingsorganisatie werkzaamheden te verrichten. De korpschef heeft daarbij in aanmerking mogen nemen dat [appellant] rechtsregels naast zich heeft neergelegd waarvan, anders dan [appellant] betoogt, de overtreding kan worden beschouwd als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde. De korpschef heeft niet beoordeeld of [appellant] schuldig is aan de in 4.1 genoemde feiten, maar heeft op basis van die feiten aannemelijk geacht dat hij onvoldoende betrouwbaar is. Van beveiligingsmedewerkers mag immers worden verwacht dat de betrouwbaarheid boven iedere twijfel verheven is. Vernieling, bedreiging en mishandeling zijn echter niet te verenigen met de functie van beveiliger, die zorg dient te dragen voor de veiligheid van anderen.
Het betoog faalt.
5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.
w.g. Wortmann    w.g. Neuwahl
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2019
280-857.
BIJLAGE
Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus
Artikel 7
[…]
2. Een beveiligingsorganisatie of recherchebureau als bedoeld in het eerste lid stelt geen personen te werk die belast zullen worden met werkzaamheden, anders dan bedoeld in het eerste lid, dan nadat voor hen toestemming is verkregen van de korpschef. Indien de beveiligingsorganisatie of het recherchebureau dan wel een onderdeel daarvan is gevestigd op een luchtvaartterrein, wordt de toestemming, bedoeld in de eerste volzin, verleend door de commandant van de Koninklijke marechaussee.
[…]
4. De toestemming, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, wordt onthouden indien de desbetreffende persoon niet beschikt over de bekwaamheid en betrouwbaarheid die nodig zijn voor het te verrichten werk. […].
Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus 2014
Paragraaf 2.3 Betrouwbaarheid personeel en leidinggevenden
De toestemming aan een beveiligingsorganisatie of recherchebureau om personen te werk stellen, zoals bedoeld in artikel 7, eerste, tweede en derde lid, van de wet wordt onthouden indien:
[…]
c) op grond van andere omtrent betrokkene bekende en relevante feiten kan worden aangenomen dat deze onvoldoende betrouwbaar is om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau werkzaamheden te verrichten dan wel onvoldoende betrouwbaar is om de belangen van de veiligheidszorg of de goede naam van de bedrijfstak niet te schaden.
[…]
Ad. c
Van het bepaalde onder c zal sprake zijn indien de betrokkene er blijk van heeft gegeven rechtsregels naast zich neer te leggen waarvan de overtreding beschouwd kan worden als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde. Dat de betrokkene onvoldoende betrouwbaar is, kan worden aangenomen op basis van andere, niet uit veroordelingen of transacties gebleken, omtrent betrokkene bekende feiten. Zo kunnen (tegen betrokkene) opgemaakte processen-verbaal of (dag/mutatie)rapporten ertoe leiden dat betrokkene onvoldoende betrouwbaar of geschikt wordt geacht om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau te werken. Uiteraard is daarbij van belang dat tegen betrokkene nog altijd een serieuze verdenking bestaat.
Ook sepots kunnen een rol spelen bij de beoordeling van de betrouwbaarheid. Hierbij dient de aard van het sepot in ogenschouw te worden genomen. Een technisch sepot, bijvoorbeeld wegens onvoldoende bewijs, zal bij de beoordeling naar de betrouwbaarheid een minder grote rol spelen dan een sepotbeslissing die op beleidsmatige gronden is genomen. In het geval dat een sepot wordt meegenomen in de beoordeling, wordt als datum gehanteerd de datum dat het Openbaar Ministerie de beslissing heeft genomen de zaak te seponeren.
[….]
De periode die in acht moet worden genomen bij toepassing van het bepaalde onder c is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. De periode kan echter - behoudens uitzonderlijke gevallen - nooit langer zijn dan de 8 jaar als hiervoor genoemd.