ECLI:NL:RVS:2019:3429
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot machtiging tot voorlopig verblijf
Op 9 oktober 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in een vreemdelingenzaak. De zaak betreft een aanvraag van een vreemdeling om een machtiging tot voorlopig verblijf, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid bij besluit van 22 mei 2017 was afgewezen. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd door de staatssecretaris ongegrond verklaard op 24 april 2018. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, heeft op 22 augustus 2019 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris vernietigd. De staatssecretaris werd opgedragen om binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij de uitspraak van de rechtbank niet hoeft uit te voeren totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist. De voorzieningenrechter heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat er geen aanleiding is om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de uitspraak van de rechtbank niet inhoudt dat de staatssecretaris de gevraagde machtiging tot voorlopig verblijf moet verlenen, en dat de uitvoering van de uitspraak geen onomkeerbare gevolgen heeft. Het verzoek van de staatssecretaris werd afgewezen, en hij werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, tot een bedrag van € 512,00, dat geheel toe te rekenen is aan beroepsmatig verleende rechtsbijstand.