ECLI:NL:RVS:2019:3435
Raad van State
- Hoger beroep
- E. Steendijk
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 5 december 2018. De rechtbank had in die uitspraak het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris van 5 februari 2018, waarin de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd was afgewezen, vernietigd. De staatssecretaris had vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.R. van der Linde, advocaat te Amsterdam, had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar ongegrond, maar de rechtbank oordeelde anders en gaf de staatssecretaris de opdracht om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. In de tussentijd heeft de staatssecretaris op 3 april 2019 alsnog de gevraagde verblijfsvergunning verleend, waardoor de vreemdeling in feite is tegemoetgekomen.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 10 oktober 2019 geoordeeld dat het hoger beroep van de staatssecretaris kennelijk ongegrond is. De rechtbank uitspraak wordt bevestigd, omdat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming in het algemeen beantwoord moeten worden. De staatssecretaris is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling en er is griffierecht geheven.