ECLI:NL:RVS:2019:3438
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep vreemdelingenbewaring en niet-ontvankelijkheid
Op 11 oktober 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling die in vreemdelingenbewaring was gesteld. De vreemdeling was eerder op 3 september 2019 in vreemdelingenbewaring geplaatst. Tegen deze beslissing had hij beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, die op 18 september 2019 het beroep ongegrond verklaarde en het verzoek om schadevergoeding afwees. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S. Ben Ahmed, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De Raad van State overwoog dat het hoger beroep zich niet richtte tegen de uitspraak van de rechtbank, omdat de vreemdeling niet had uitgelegd waarom hij de uitspraak onjuist achtte. Hierdoor kon de Afdeling geen inhoudelijk oordeel geven over het hoger beroep, zoals vereist volgens artikel 85 van de Vreemdelingenwet 2000. De Afdeling verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk, wat betekent dat de vreemdeling niet in zijn verzoek werd ontvangen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.
De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank, en werd uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2019, waarbij mr. N. Verheij als lid van de enkelvoudige kamer en mr. R. van Dijken als griffier aanwezig waren.