ECLI:NL:RVS:2019:3483

Raad van State

Datum uitspraak
16 oktober 2019
Publicatiedatum
16 oktober 2019
Zaaknummer
201900243/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.Th. Drop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit minister over lerarenbeurs en terugvordering voorschotten

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de rechtbank het beroep van [appellante] tegen het besluit van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ongegrond verklaarde. Het besluit van de minister, genomen op 14 mei 2018, stelde de aan [appellante] verleende lerarenbeurs voor het studiejaar 2017-2018 vast op nihil en vorderde de betaalde voorschotten terug. De minister baseerde deze beslissing op het feit dat [appellante] niet het vereiste aantal studiepunten had behaald in het voorafgaande studiejaar, waardoor zij niet in aanmerking kwam voor de beurs.

De rechtbank bevestigde de beslissing van de minister, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State constateerde dat de rechtbank in haar uitspraak een onjuiste vaststelling had gedaan. De rechtbank had ten onrechte aangenomen dat het door [appellante] gevolgde schakelprogramma niet voldeed aan de eisen van de Regeling lerarenbeurs. De Afdeling oordeelde dat de minister de subsidie op nihil had kunnen vaststellen, maar dat de rechtbank niet op de juiste gronden had geoordeeld.

Het hoger beroep van [appellante] werd gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en de Afdeling besloot het beroep tegen het besluit van de minister alsnog ongegrond te verklaren. De Afdeling oordeelde dat de minister terecht had vastgesteld dat [appellante] niet in aanmerking kwam voor de beurs, omdat zij al eerder subsidie had ontvangen voor het schakelprogramma. De minister was bevoegd om de subsidie vast te stellen op nihil, en er waren geen omstandigheden die een onbillijkheid van overwegende aard rechtvaardigden.

Uitspraak

201900243/1/A2.
Datum uitspraak: 16 oktober 2019

AFDELINGBESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 12 november 2018 in zaak nr. 18/5267 in het geding tussen:
[appellante]
en
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Procesverloop
Bij besluit van 14 mei 2018 heeft de minister de aan [appellante] verleende lerarenbeurs voor het studiejaar 2017-2018 vastgesteld op nihil en de aan haar betaalde voorschotten teruggevorderd.
Bij besluit van 13 juli 2018 heeft de minister het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 12 november 2018 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] heeft nader stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 september 2019, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de minister, vertegenwoordigd door D.M.C. Zijlstra-Cuiper, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De toepasselijke wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak
2. Op 29 juni 2016 heeft [appellante] voor het studiejaar 2016-2017 een lerarenbeurs aangevraagd voor het schakelprogramma Onderwijswetenschappen aan de Open Universiteit. Bij besluit van 25 juli 2016 heeft de minister de aanvraag gehonoreerd en [appellante] een bedrag van € 2.380,80 toegekend dat als voorschot zal worden uitgekeerd. Bij besluit van 1 februari 2018 heeft de minister de subsidie voor het studiejaar 2016-2017 vastgesteld op € 2.380,80. Bij besluit van 8 mei 2018 heeft de minister die subsidie herzien en vastgesteld op nihil en de betaalde voorschotten teruggevorderd, omdat [appellante] in dat studiejaar niet het vereiste aantal van 15 studiepunten heeft behaald. Dit besluit staat inmiddels in rechte vast.
Op 11 april 2017 heeft [appellante] voor het studiejaar 2017-2018 een lerarenbeurs aangevraagd voor de masteropleiding Onderwijskunde aan de Open Universiteit. Bij besluit van 24 juli 2017 heeft de minister de aanvraag gehonoreerd en [appellante] een bedrag van € 2.407,25 toegekend dat als voorschot zal worden uitgekeerd. Bij het besluit van 14 mei 2018 heeft de minister de subsidie vastgesteld op nihil en de betaalde voorschotten teruggevorderd. De minister heeft daaraan ten grondslag gelegd dat [appellante] ook tijdens dit studiejaar stond ingeschreven voor het schakelprogramma Onderwijswetenschappen, terwijl voor het volgen van een schakelprogramma ingevolge artikel 3, vijfde lid, van de Subsidieregeling lerarenbeurs (hierna: de Regeling) slechts één jaar subsidie kan worden aangevraagd. In het verweerschrift in beroep heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat [appellante] voor het studiejaar 2017-2018 evenmin in aanmerking komt voor een lerarenbeurs omdat het door haar gevolgde schakelprogramma een studielast heeft van minder dan 30 studiepunten, zodat die opleiding niet voldoet aan artikel 1 van de Regeling.
3. In geschil is of de minister de voor het studiejaar 2017-2018 aan [appellante] verleende lerarenbeurs in redelijkheid heeft kunnen vaststellen op nihil.
4. De rechtbank heeft die vraag bevestigend beantwoord. Zij heeft daartoe overwogen dat om voor een lerarenbeurs in aanmerking te komen ingevolge artikel 3 van de Regeling een opleiding ten minste 30 studiepunten dient te omvatten. [appellante] heeft haar stelling ter zitting dat de studielast van het door haar gevolgde schakelprogramma 30 studiepunten was niet met enig bewijsstuk gestaafd, waardoor zij dit niet aannemelijk heeft gemaakt.
5. De Afdeling constateert ambtshalve dat de aangevallen uitspraak in strijd is met artikel 8:69, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), nu aan de uitspraak ten grondslag is gelegd dat het door [appellante] gevolgde schakelprogramma niet ten minste 30 studiepunten omvat, terwijl deze grond niet door de minister aan het besluit van 13 juli 2018 ten grondslag is gelegd. De rechtbank is in haar uitspraak derhalve niet uitgegaan van een juiste vaststelling van de inhoud van het bestreden besluit.
6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling alsnog het door appellant bij de rechtbank ingestelde beroep tegen het besluit op bezwaar behandelen.
7. [ appellante] heeft betoogd dat de minister de voor het studiejaar 2017-2018 aan haar verleende lerarenbeurs niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen op nihil. Zij heeft daartoe aangevoerd dat als gevolg van de intrekking van de aan haar voor het studiejaar 2016-2017 verleende subsidie, door haar voor het volgen van het schakelprogramma maar voor één studiejaar subsidie wordt ontvangen. Zij heeft daartoe voorts aangevoerd dat zij haar aanvraag voor het studiejaar 2016-2017 bij brief van 20 september 2018 heeft ingetrokken en zij de voor dat studiejaar verleende subsidie heeft terugbetaald.
[appellante] heeft voorts betoogd dat het gevolg van de vaststelling van de subsidie op nihil niet in verhouding staat tot het belang dat de minister met die vaststelling beoogt te dienen.
7.1.
Niet in geschil is dat [appellante] zowel in het studiejaar 2016-2017 als het studiejaar 2017-2018 stond ingeschreven voor het schakelprogramma Onderwijswetenschappen. Evenmin is in geschil dat voor dit schakelprogramma op grond van de Regeling ten hoogste één maal subsidie kan worden verstrekt. De minister heeft bij het besluit van 25 juli 2016 aan [appellante] reeds een subsidie voor het studiejaar 2016-2017 verleend. De minister heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat hij in het besluit van 8 mei 2018 die subsidieverlening niet heeft ingetrokken, maar de subsidie op grond van artikel 4:49, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb heeft vastgesteld op nihil. De brief van 20 september 2018, waarbij [appellante] te kennen heeft gegeven de aanvraag voor het studiejaar 2016-2017 te willen intrekken, heeft geen rechtsgevolg, omdat de minister reeds op die aanvraag heeft beslist. Dat [appellante] de voor het studiejaar 2016-2017 verleende voorschotten heeft terugbetaald maakt evenmin dat aanvankelijk geen subsidie voor dat studiejaar is verleend. Nu de minister aan [appellante] reeds een subsidie voor het studiejaar 2016-2017 heeft verleend, was de verlening van een subsidie voor het studiejaar 2017-2018, zoals de minister terecht in het besluit op bezwaar stelt, in strijd met artikel 3, vijfde lid, van de Regeling. [appellante] had behoren te weten dat die subsidieverlening onjuist was. De minister was derhalve bevoegd om op grond artikel 4:46, tweede lid, aanhef en onder d, van de Awb de subsidie vast te stellen op nihil.
7.2.
De minister heeft voorts geen aanleiding hoeven zien om in dit verband toepassing te geven aan de hardheidsclausule vervat in artikel 26 van de Regeling, omdat [appellante] geen omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan de vaststelling van de subsidie op nihil zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
7.3.
De betogen falen. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 13 juli 2018 van de minister alsnog ongegrond verklaren.
8. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 12 november 2018 in zaak nr. 18/5267;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
IV. verstaat dat de griffier van de Raad van State aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 253,00 (zegge: tweehonderddrieënvijftig euro) voor de behandeling van het hoger beroep terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.A. Komduur, griffier.
w.g. Drop w.g. Komduur
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2019
809.

BIJLAGE

Subsidieregeling lerarenbeurs
Artikel 1
In deze regeling wordt verstaan onder:
[…]
- deficiëntieopleiding: opleiding van tussen de dertig en zestig studiepunten die is vormgegeven als bacheloropleiding binnen het wetenschappelijk onderwijs maar die niet leidt tot de graad Bachelor binnen het wetenschappelijk onderwijs, en die is gericht op het wegwerken van deficiënties met als doel toelating tot een masteropleiding binnen het wetenschappelijk onderwijs;
[…]
Artikel 3
1. De minister kan subsidie verstrekken aan:
a. de leraar voor studiekosten in verband met het volgen van een opleiding; en
b. het bevoegd gezag voor kosten in verband met het verlenen van studieverlof aan de leraar.
2. De subsidie kan worden verstrekt voor bachelor-, master- en deficiëntieopleidingen.
3. De subsidie wordt verstrekt voor één studiejaar en voor één opleiding.
4. In afwijking van het derde lid kan subsidie worden verstrekt voor een tweede opleiding indien:
a. subsidie wordt aangevraagd voor een masteropleiding en reeds subsidie is ontvangen voor een bacheloropleiding;
b. subsidie wordt aangevraagd voor een masteropleiding en reeds subsidie is ontvangen voor een schakelprogramma, met dien verstande dat indien reeds subsidie voor het volgen van een schakelprogramma is verleend, voor een opleiding van meer dan 60 studiepunten ten hoogste twee maal subsidie wordt verleend; en
c. subsidie is ontvangen op basis van de Regeling lerarenbeurs voor scholing, zij-instroom en bewegingsonderwijs 2009-2017 zoals deze gold vóór 1 april 2013 voor een opleiding anders dan een deficiëntie-, bachelor- of masteropleiding.
5. Voor een opleiding met een studielast van dertig tot zestig studiepunten wordt ten hoogste één maal subsidie verstrekt.
6. Voor een opleiding met een studielast van zestig studiepunten wordt ten hoogste twee maal subsidie verstrekt. Om voor de tweede subsidie in aanmerking te komen, dient deze binnen drie studiejaren na de eerste subsidieverlening te worden aangevraagd.
7. Voor een opleiding met een studielast van meer dan zestig studiepunten wordt ten hoogste drie maal subsidie verstrekt. Om voor de tweede of derde subsidie in aanmerking te komen, dient deze binnen vijf studiejaren na de eerste subsidieverlening te worden aangevraagd.
Artikel 26
De minister kan een of meer bepalingen van deze regeling buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover deze toepassing, gelet op het belang dat deze regeling beoogt te beschermen, zal leiden tot onbillijkheid van overwegende aard.
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:46, tweede lid
De subsidie kan lager worden vastgesteld indien:
[…]
d. de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidie-ontvanger dit wist of behoorde te weten.
Artikel 4:49, eerste lid
1. Het bestuursorgaan kan de subsidievaststelling intrekken of ten nadele van de ontvanger wijzigen:
[…]
b. indien de subsidievaststelling onjuist was en de subsidie-ontvanger dit wist of behoorde te weten,
[…]