201901088/1/A2.
Datum uitspraak: 30 oktober 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Den Haag,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 20 december 2018 in zaak nr. 18/2906 in het geding tussen:
[appellante]
en
de leerplichtambtenaar van de gemeente Den Haag (hierna: de leerplichtambtenaar).
Procesverloop
Bij besluit van 22 september 2017 heeft de leerplichtambtenaar een aanvraag van [appellante] om vrijstelling van geregeld schoolbezoek voor haar [zoon], afgewezen.
Bij besluit van 22 februari 2018 heeft de leerplichtambtenaar het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 december 2018 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De leerplichtambtenaar heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De leerplichtambtenaar heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 oktober 2019, waar [appellante], bijgestaan door mr. K. Celebi, advocaat te Den Haag, en de leerplichtambtenaar, vertegenwoordigd door [gemachtigde], zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
2. [appellante] heeft de leerplichtambtenaar op 11 september 2017 verzocht om haar voor de periode van 29 november 2017 tot en met 22 december 2017 vrij te stellen van de verplichting ervoor zorg te dragen dat haar zoon de [openbare basisschool] in Den Haag geregeld bezoekt als bedoeld in artikel 11, aanhef en onder g, van de Leerplichtwet 1969 (hierna: de Leerplichtwet). Als redenen daarvoor heeft zij opgegeven dat haar vader in Curaçao in het huwelijk treedt en daarna een ingrijpende hartoperatie moet ondergaan.
Bij het besluit van 22 september 2017 heeft de leerplichtambtenaar deze aanvraag afgewezen, omdat de door [appellante] gegeven redenen voor vrijstelling niet kunnen worden aangemerkt als gewichtige omstandigheden in de zin van artikel 11, aanhef en onder g, van de Leerplichtwet. Dit besluit is door de leerplichtambtenaar, onder verwijzing naar het advies van de commissie bezwaarschriften van 7 februari 2018, in bezwaar gehandhaafd.
Procesbelang
3. Vaststaat dat [appellante] haar zoon in de in geding zijnde periode heeft meegenomen naar Curaçao. De leerplichtambtenaar heeft hiervan, zo blijkt uit een brief van 5 juli 2019, proces-verbaal opgemaakt en dit doorgestuurd naar het Openbaar Ministerie (hierna: OM). Ter zitting heeft [appellante] toegelicht dat zij inmiddels door het OM is gedagvaard wegens het niet nakomen van de op haar rustende verplichting ervoor zorg te dragen dat haar zoon zijn school van inschrijving bezoekt. Deze gedraging is strafbaar gesteld in artikel 26 van de Leerplichtwet. [appellante] heeft daarom belang bij een inhoudelijke beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit van 22 september 2017, zoals gehandhaafd bij het besluit van 22 februari 2018.
Hoger beroep
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat zij heeft voldaan aan de op haar rustende verplichting ervoor zorg te dragen dat haar zoon zijn school van inschrijving geregeld bezoekt. Daartoe voert zij aan dat haar zoon voor het schooljaar 2017-2018 ook ingeschreven stond bij de Pedro Luis Brionschool op Curaçao en dat hij deze basisschool in de periode van 13 december 2017 tot en met 20 december 2017 heeft bezocht. De verklaringen van 5 juli 2017 en 19 december 2017 van die school bevestigen dit, aldus [appellante]. In dit verband voert zij voorts aan dat de trage besluitvorming van de leerplichtambtenaar niet ten nadele van haar mag komen.
Indien dit betoog niet slaagt dan betoogt zij dat de rechtbank ten onrechte en onvoldoende gemotiveerd heeft geoordeeld dat de leerplichtambtenaar de door haar gegeven redenen voor vrijstelling in redelijkheid niet heeft hoeven aan te merken als gewichtige omstandigheden in de zin van artikel 11, aanhef en onder g, van de Leerplichtwet. Daarnaast heeft de rechtbank onvoldoende rekening gehouden met het aan haar door de directeur van [basisschool] reeds verleende verlof en is de rechtbank uitgegaan van teveel verzuimdagen, aldus [appellante].
Beoordeling
Is sprake van schoolverzuim?
4.1. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat [appellante] niet heeft voldaan aan de op haar, op grond van artikel 2, eerste lid, van de Leerplichtwet, rustende verplichting ervoor zorg te dragen dat haar zoon zijn school van inschrijving geregeld bezoekt. Niet in geschil is dat haar zoon in de periode in geding stond ingeschreven bij de in Den Haag gelegen [basisschool] en dat haar aanvraag van 11 september 2017 door de leerplichtambtenaar bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 22 september 2017 is afgewezen. Nu [appellante] haar zoon in die periode desondanks heeft meegenomen naar Curaçao en haar zoon zijn basisschool in Den Haag in die periode niet geregeld heeft bezocht, is sprake van ongeoorloofd schoolverzuim. Dat de zoon van [appellante] voor het schooljaar 2017-2018 ook ingeschreven stond bij een school op Curaçao en hij deze school in de periode van 13 december 2017 tot en met 20 december 2017 heeft bezocht, maakt het voorgaande niet anders. De stelling van [appellante], dat de trage besluitvorming van de leerplichtambtenaar niet ten nadele van haar mag komen, leidt evenmin tot het oordeel dat van ongeoorloofd schoolverzuim geen sprake is. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, was [appellante] op 22 september 2017, ruim voor de vertrekdatum naar Curaçao, op de hoogte van de afwijzing van haar aanvraag. Zij had ook, in geval het besluit op haar bezwaar haars inziens te lang uitbleef, een verzoek om een voorlopige voorziening in kunnen (laten) dienen.
Omvang schoolverzuim
4.2. De stelling van [appellante], dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het reeds aan haar door de directeur van de [basisschool] verleende verlof en daardoor is uitgegaan van teveel verzuimdagen, volgt de Afdeling niet. Vaststaat dat [appellante] heeft verzocht om voor 21 schooldagen te worden vrijgesteld van de verplichting ervoor zorg te dragen dat haar zoon zijn basisschool in Den Haag geregeld bezoekt. De leerplichtambtenaar, niet het hoofd van de school, is bevoegd daarop te beslissen, zo volgt uit artikel 14, derde lid, van de Leerplichtwet. Het hoofd van een school is slechts bevoegd te beslissen op een aanvraag voor vrijstelling als bedoeld in artikel 11, aanhef en onder g, van de Leerplichtwet, indien de aanvraag ziet op ten hoogste 10 schooldagen. Een vrijstelling als hier aan de orde kan niet voor 10 schooldagen door het hoofd van de school worden verleend en voor de daarop volgende schooldagen door de leerplichtambtenaar. Artikel 14, derde lid, van de Leerplichtwet biedt daarvoor geen aanknopingspunten.
Gewichtige omstandigheden
4.3. De Afdeling is voorts van oordeel dat de rechtbank terecht en voldoende gemotiveerd heeft geoordeeld dat de leerplichtambtenaar de door [appellante] gegeven redenen voor vrijstelling niet heeft hoeven aan te merken als gewichtige omstandigheden in de zin van artikel 11, aanhef en onder g van de Leerplichtwet. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 5 november 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3953) beschikt de leerplichtambtenaar over beoordelingsruimte bij de verlening van vrijstelling op grond van dit artikellid. Voor die beoordeling heeft de leerplichtambtenaar aansluiting gezocht bij de Beleidsregel uitleg ‘specifieke aard van het beroep’ en ‘andere gewichtige omstandigheden’ bedoeld in de Leerplichtwet 1969 van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 21 juni 2012 (Stcrt. 2012, 14773; hierna: de Beleidsregel). De Beleidsregel ziet op de bevoegdheid van het hoofd van een school of instelling om, als gevolg van gewichtige omstandigheden in de zin van artikel 11, aanhef en onder g, van de Leerplichtwet, vrijstelling van de verplichtingen als neergelegd in artikel 2, eerste en derde lid, van die wet voor ten hoogste 10 dagen te verlenen. In artikel 2 van de Beleidsregel is bepaald dat voor ten hoogste vijf schooldagen verlof kan worden verleend voor een huwelijk in het buitenland van een bloed- of aanverwant tot en met de 3e graad. Ook is in dit artikel bepaald dat voor ten hoogste tien schooldagen verlof kan worden verleend, indien een bloed- of aanverwant tot de met de 3e graad levensbedreigend ziek is zonder uitzicht op herstel. Nu [appellante] gesteld noch met gegevens en bescheiden gestaafd heeft dat haar vader levensbedreigend ziek is zonder uitzicht op herstel en haar aanvraag om vrijstelling ziet op een periode die veel langer is dan de periode waarvoor het hoofd van een school, als gevolg van een huwelijk in het buitenland, op grond van artikel 2 van de Beleidsregel, vrijstelling kan verlenen, heeft de leerplichtambtenaar de door [appellante] gegeven redenen niet hoeven aanmerken als gewichtige omstandigheden in de zin van artikel 11, aanhef en onder g, van de leerplichtwet. De leerplichtambtenaar heeft de aanvraag van [appellante] in redelijkheid kunnen afwijzen.
4.4. De betogen falen.
Slotsom
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2019
17-854.
BIJLAGE Wettelijk kader
Leerplichtwet 1969
Artikel 2. Verantwoordelijke personen
1. Degene die het gezag over een jongere uitoefent, en degene die zich met de feitelijke verzorging van een jongere heeft belast, zijn verplicht overeenkomstig de bepalingen van deze wet te zorgen, dat de jongere als leerling van een school staat ingeschreven en deze school na inschrijving geregeld bezoekt. Bij de inschrijving wordt een van overheidswege verstrekt document of een bewijs van uitschrijving van een andere school overgelegd waarop de gegevens van de jongere betreffende zijn geslachtsnaam, voorletters, geboortedatum, geslacht en burgerservicenummer of bij gebreke daarvan zo mogelijk zijn onderwijsnummer zijn vermeld. Indien de in de eerste volzin bedoelde personen bij de inschrijving aannemelijk hebben gemaakt dat zij geen burgerservicenummer of onderwijsnummer van de jongere kunnen overleggen, leggen zij het burgerservicenummer of onderwijsnummer van de jongere over aan de school zodra zij daarvan kennis hebben verkregen.
[…]
3. De jongere die de leeftijd van 12 jaren heeft bereikt, is verplicht overeenkomstig de bepalingen van deze wet de school waaraan hij als leerling staat ingeschreven, geregeld te bezoeken, onverminderd het bepaalde in het eerste lid.
[…].
Artikel 11. Gronden voor vrijstelling van geregeld schoolbezoek
De in artikel 2, eerste lid, bedoelde personen zijn vrijgesteld van de verplichting te zorgen dat de jongere de school waarop hij staat ingeschreven, geregeld bezoekt, en de leerplichtige jongere die de leeftijd van 12 jaren heeft bereikt alsmede de jongere die kwalificatieplichtig is, zijn vrijgesteld van de verplichting de school of de instelling geregeld te bezoeken, indien
[…]
g. de jongere door andere gewichtige omstandigheden verhinderd is de school onderscheidenlijk de instelling te bezoeken.
Artikel 14. Andere gewichtige omstandigheden
[…]
3. Het hoofd kan ten aanzien van dezelfde jongere wegens de in het eerste lid bedoelde omstandigheden voor ten hoogste tien dagen per schooljaar verlof als bedoeld in dat lid verlenen. Indien het verlof ten aanzien van dezelfde jongere wordt gevraagd voor meer dan tien dagen per schooljaar, besluit de ambtenaar van de woongemeente van de jongere, het hoofd gehoord. Het verlof, bedoeld in de eerste volzin, kan aan de jongere die kwalificatieplichtig is slechts worden verleend tot een evenredig deel van het aantal dagen dat hij op grond van artikel 4c verplicht is onderwijs te volgen.