ECLI:NL:RVS:2019:3701
Raad van State
- Mondelinge uitspraak
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen bouwstop opgelegd door college van burgemeester en wethouders van Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door verzoekers, [verzoeker A] en [verzoeker B], tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 2 september 2019. De verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen in verband met een bouwstop die door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam is opgelegd. Deze bouwstop is vastgesteld bij besluit van 25 september 2019. De voorzieningenrechter heeft op 31 oktober 2019 in een openbare zitting de zaak behandeld.
De voorzieningenrechter, mr. C.H.M. van Altena, heeft in zijn overwegingen aangegeven dat het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen. Hij stelt vast dat de bouwstop reeds het doel van de verzoekers dient, namelijk het voorkomen van bouwactiviteiten. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen spoedeisend belang is dat rechtvaardigt dat er in afwachting van de behandeling van het bodemgeschil een voorziening wordt getroffen. De uitspraak van de rechtbank blijft daarmee in stand.
De zitting vond plaats op 31 oktober 2019 om 10:00 uur, waarbij de verzoekers aanwezig waren, vertegenwoordigd door [verzoeker A] en bijgestaan door hun advocaat, mr. R.C.V. Mans. Het college was vertegenwoordigd door mr. M. Hop en mr. N. Schrama. De uitspraak is gedaan in het kader van de Algemene wet bestuursrecht, specifiek artikel 8:81, dat betrekking heeft op voorlopige voorzieningen.