ECLI:NL:RVS:2019:3768
Raad van State
- Hoger beroep
- E. Steendijk
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Op 6 november 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf voor een vreemdeling, die op 24 april 2017 door de staatssecretaris was afgewezen. De vreemdeling had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd door de staatssecretaris ongegrond verklaard op 18 april 2018. De rechtbank Den Haag oordeelde op 27 november 2018 dat het beroep van de vreemdeling gegrond was en vernietigde de afwijzing van de staatssecretaris, met de opdracht om een nieuw besluit te nemen.
In het hoger beroep heeft de staatssecretaris de uitspraak van de rechtbank bestreden. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H.M.A.E. van Ooijen, heeft schriftelijk gereageerd. De staatssecretaris heeft op 12 juli 2019 een nieuw besluit genomen, waarin het bezwaar van de vreemdeling opnieuw ongegrond werd verklaard. De Raad van State oordeelde dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord moesten worden. Het hoger beroep werd kennelijk ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.
Daarnaast werd het beroep tegen het nieuwe besluit van 12 juli 2019 ter behandeling en beslissing naar de rechtbank verwezen. De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 512,00 werden vastgesteld, en er werd een griffierecht van € 508,00 opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 6 november 2019.