ECLI:NL:RVS:2019:3771

Raad van State

Datum uitspraak
6 november 2019
Publicatiedatum
6 november 2019
Zaaknummer
201900027/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Op 6 november 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de afwijzing van aanvragen om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor vreemdelingen, die op 24 februari 2017 door de staatssecretaris was genomen. De vreemdelingen hadden bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd door de staatssecretaris ongegrond verklaard op 15 februari 2018. De rechtbank oordeelde op 29 november 2018 dat het beroep van de vreemdelingen gegrond was en vernietigde de beslissing van de staatssecretaris, waarbij deze werd opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak.

In het hoger beroep heeft de staatssecretaris de rechtbankuitspraak bestreden, maar de Raad van State oordeelde dat het hoger beroep kennelijk ongegrond was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de vreemdelingen onvoldoende belang hadden bij een beroep tegen het besluit van 11 augustus 2019, waarin de staatssecretaris alsnog de gevraagde mvv's had verleend. De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdelingen, die op € 512,00 werden vastgesteld, en er werd een griffierecht van € 519,00 opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, griffier.

Uitspraak

201900027/1/V1.
Datum uitspraak: 6 november 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 29 november 2018 in zaak nr. 18/1514 in het geding tussen:
[de vreemdelingen]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 24 februari 2017 heeft de staatssecretaris aanvragen om de vreemdelingen een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 15 februari 2018 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdelingen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 november 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van wat in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. M.H. van der Linden, advocaat te Almelo, hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij besluit van 11 augustus 2019 heeft de staatssecretaris, voor zover nu van belang, het tegen het besluit van 24 februari 2017 door de vreemdelingen gemaakte bezwaar alsnog gegrond verklaard en de gevraagde mvv's verleend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Hoger beroep
1.    Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.    Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
Het beroep
3.    Omdat met het besluit van 11 augustus 2019 geheel aan de vreemdelingen is tegemoetgekomen, hebben zij onvoldoende belang bij een beroep tegen dit besluit en mist artikel 6:19, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24, van de Awb toepassing.
4.    De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdelingen in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 512,00 (zegge: vijfhonderdtwaalf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III.    bepaalt dat van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een griffierecht van € 519,00 (zegge: vijfhonderdnegentien euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, griffier.
w.g. Steendijk    w.g. Groeneweg
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 november 2019
32.