ECLI:NL:RVS:2019:3791
Raad van State
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel en verzoek om voorlopige voorziening
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 11 november 2019 uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 18 juni 2019 de aanvraag van de vreemdeling afgewezen. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, had op 14 oktober 2019 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris vernietigd, maar de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten. De vreemdeling, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.M.A.F.C. Lienaerts, heeft hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op de geloofwaardigheid van de bekering van de vreemdeling. De vreemdeling had in haar grief aangevoerd dat de rechtbank niet had onderbouwd waarom er geen oprechte en diepgaande geloofsovertuiging zou zijn. De voorzieningenrechter oordeelde dat de staatssecretaris in de bestuurlijke fase en in beroep een gemotiveerd standpunt had ingenomen over de bekering, dat door de vreemdeling was weersproken. Hierdoor heeft de rechtbank het standpunt van de staatssecretaris ten onrechte niet getoetst.
Het hoger beroep is gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank is vernietigd en de zaak is terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling. Het verzoek om voorlopige voorziening is afgewezen. De staatssecretaris is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 1024,00 zijn vastgesteld, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.