ECLI:NL:RVS:2019:3795
Raad van State
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep en verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak betreffende overdracht aan Oostenrijk
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 12 november 2019 uitspraak gedaan in een hoger beroep en een verzoek om voorlopige voorziening. De vreemdeling had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat hem meedeelde dat hij aan Oostenrijk zou worden overgedragen. Dit besluit was genomen op 24 september 2019. De rechtbank Den Haag had op 18 oktober 2019 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard, waarop de vreemdeling hoger beroep instelde.
De voorzieningenrechter oordeelde dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De redenen hiervoor zijn dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en de staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mr. A. Kuijer, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Vos, griffier, en werd openbaar uitgesproken op 12 november 2019.