ECLI:NL:RVS:2019:3797
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet-betaling griffierecht
In deze zaak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 23 juli 2019 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De vreemdeling had eerder een aanvraag ingediend voor wijziging van de beperking van zijn verblijfsvergunning, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De staatssecretaris had op 30 maart 2018 de aanvraag afgewezen en de verblijfsvergunning ingetrokken. Hiertegen had de vreemdeling bezwaar gemaakt, maar dit werd op 1 oktober 2018 ongegrond verklaard.
Bij de behandeling van het hoger beroep is de vreemdeling door de griffier gewezen op de verplichting om griffierecht te betalen. De vreemdeling kreeg de kans om het griffierecht voor 9 september 2019 te voldoen, maar heeft dit niet gedaan. Na een herinnering op 25 september 2019, waarin werd aangegeven dat het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard kon worden bij uitblijven van betaling, heeft de vreemdeling geen redenen aangevoerd om het hoger beroep toch in behandeling te nemen.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, omdat de vreemdeling in gebreke is gebleven met de betaling van het griffierecht. De staatssecretaris is niet verplicht om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, en is openbaar uitgesproken op 8 november 2019.