ECLI:NL:RVS:2019:381

Raad van State

Datum uitspraak
7 februari 2019
Publicatiedatum
8 februari 2019
Zaaknummer
201900188/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening vrijheidsontnemende maatregel vreemdeling

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 7 februari 2019 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. De vreemdeling had een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd gekregen bij besluit van 21 december 2018. De rechtbank Den Haag had op 3 januari 2019 het beroep van de vreemdeling tegen dit besluit ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Hierop heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het belang van de vreemdeling bij opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel zwaarder weegt dan het belang van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid bij het voortduren van deze maatregel. Gezien de termijnen die voortvloeien uit artikel 5 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en de stand van zaken in de procedure, heeft de voorzieningenrechter besloten de vrijheidsontnemende maatregel op te heffen, voor zover de staatssecretaris daar nog niet toe was overgegaan.

Daarnaast heeft de voorzieningenrechter de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten die de vreemdeling heeft gemaakt in verband met de behandeling van het verzoek, tot een bedrag van € 512,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar gedaan op 7 februari 2019.

Uitspraak

201900188/2/V3.
Datum uitspraak: 7 februari 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 3 januari 2019 in zaak nr. NL18.24868 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 21 december 2018 is aan de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Bij uitspraak van 3 januari 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft de vreemdeling de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.    De vreemdeling heeft de voorzieningenrechter verzocht bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat de vrijheidsontnemende maatregel wordt opgeheven. De Afdeling heeft namelijk laten weten dat de bodemprocedure wordt aangehouden in verband met de rechtsvraag die de eerste grief van de vreemdeling oproept.
2.    Mede gelet op de uit artikel 5 van het EVRM voortvloeiende termijnen en de stand van zaken in de bovengenoemde procedure weegt het belang van de vreemdeling bij de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel zwaarder dan het belang van de staatssecretaris bij het voortduren daarvan. De voorzieningenrechter ziet dan ook aanleiding om bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat de vrijheidsontnemende maatregel wordt opgeheven, voor zover de staatssecretaris daartoe nog niet is overgegaan. Over eventuele schadevergoeding zal in de bodemprocedure worden beslist.
3.    De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de vrijheidsontnemende maatregel ingaande vandaag wordt opgeheven;
II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 512,00 (zegge: vijfhonderdtwaalf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Van Meurs-Heuvel
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 februari 2019
47-873.