ECLI:NL:RVS:2019:381
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening vrijheidsontnemende maatregel vreemdeling
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 7 februari 2019 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. De vreemdeling had een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd gekregen bij besluit van 21 december 2018. De rechtbank Den Haag had op 3 januari 2019 het beroep van de vreemdeling tegen dit besluit ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Hierop heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het belang van de vreemdeling bij opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel zwaarder weegt dan het belang van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid bij het voortduren van deze maatregel. Gezien de termijnen die voortvloeien uit artikel 5 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en de stand van zaken in de procedure, heeft de voorzieningenrechter besloten de vrijheidsontnemende maatregel op te heffen, voor zover de staatssecretaris daar nog niet toe was overgegaan.
Daarnaast heeft de voorzieningenrechter de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten die de vreemdeling heeft gemaakt in verband met de behandeling van het verzoek, tot een bedrag van € 512,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar gedaan op 7 februari 2019.