ECLI:NL:RVS:2019:3873
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot machtiging tot voorlopig verblijf
Op 15 november 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening. De zaak betreft een vreemdeling die een aanvraag had ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv), welke aanvraag op 2 oktober 2018 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 28 maart 2019 door de staatssecretaris ongegrond verklaard.
De vreemdeling heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, die op 2 oktober 2019 het beroep gegrond verklaarde. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris binnen zes weken een nieuw besluit moest nemen op het bezwaar van de vreemdeling. Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij niet verplicht zou zijn de uitspraak van de rechtbank uit te voeren totdat de Afdeling op het hoger beroep had beslist.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Hij oordeelde dat de belangen van de staatssecretaris en de vreemdeling niet zodanig waren dat er een voorlopige voorziening getroffen moest worden. De voorzieningenrechter concludeerde dat de uitspraak van de rechtbank niet vereiste dat de staatssecretaris de gevraagde mvv moest verlenen en dat de uitvoering van de uitspraak geen onomkeerbare gevolgen zou hebben. De staatssecretaris werd bovendien veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 512,00 werden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.