ECLI:NL:RVS:2019:390
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- E. Helder
- Rechtspraak.nl
Schorsing van omgevingsvergunning voor woningbouwproject in Zeewolde
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 12 februari 2019 uitspraak gedaan over een verzoek tot opheffing van een voorlopige voorziening. Dit verzoek was ingediend door het college van burgemeester en wethouders van Zeewolde, dat eerder een schorsing had aangevraagd van een besluit van het college van gedeputeerde staten van Flevoland. Dit besluit betrof de vergunning voor het ontgronden van een perceel in het kader van een woningbouwproject in Zeewolde. De voorzieningenrechter had op 7 augustus 2018 de vergunning geschorst, omdat er twijfels bestonden over de mogelijke schadelijke gevolgen van de ontgronding voor de betrokken partijen.
Tijdens de zitting op 29 januari 2019 heeft de voorzieningenrechter de argumenten van beide partijen gehoord. Het college van burgemeester en wethouders van Zeewolde stelde dat er geen schadelijke effecten te verwachten waren van de ontgronding, onderbouwd door een deskundigenbericht. Echter, de voorzieningenrechter oordeelde dat er onvoldoende zekerheid bestond dat er geen schadelijke gevolgen voor de betrokken partij zouden ontstaan. De voorzieningenrechter weegt de belangen van de betrokken partijen en concludeert dat het verzoek tot opheffing van de schorsing niet kan worden toegewezen. De schorsing blijft in stand, wat betekent dat er geen ontgrondingswerkzaamheden mogen plaatsvinden.
Daarnaast heeft de voorzieningenrechter het college van burgemeester en wethouders van Zeewolde veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de betrokken partij, tot een bedrag van € 570,50, waarvan een groot deel is toe te rekenen aan rechtsbijstand. Deze uitspraak benadrukt het voorlopige karakter van de beslissing en de noodzaak om de hoofdzaak verder te behandelen.