ECLI:NL:RVS:2019:3906

Raad van State

Datum uitspraak
20 november 2019
Publicatiedatum
20 november 2019
Zaaknummer
201901192/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.M.H. Hoogvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de beslissing van de Belastingdienst/Toeslagen over kinderopvangtoeslag

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 27 december 2018, waarin het beroep van [appellante] tegen een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen ongegrond werd verklaard. Het besluit van 6 oktober 2017, waarbij de kinderopvangtoeslag over 2014 definitief op nihil werd vastgesteld, is de kern van het geschil. De Belastingdienst/Toeslagen had geoordeeld dat [appellante] niet alle kosten voor de kinderopvang had aangetoond, wat leidde tot de terugvordering van een eerder toegekend voorschot van € 36.763,00. De rechtbank bevestigde dit standpunt, maar [appellante] ging in hoger beroep.

Tijdens de zitting op 13 november 2019 heeft de Belastingdienst/Toeslagen zijn standpunt herzien en bevestigd dat [appellante] wel degelijk aan alle betalingsverplichtingen had voldaan. Dit leidde tot de conclusie dat de eerdere beslissing van de Belastingdienst/Toeslagen ondeugdelijk was gemotiveerd en in strijd was met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank vernietigd. De Belastingdienst/Toeslagen is verplicht om een nieuw besluit te nemen, waarbij ook rekening gehouden moet worden met de argumenten van [appellante] over de uren die voor kinderopvangtoeslag in aanmerking komen.

De Belastingdienst/Toeslagen is tevens veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [appellante] en moet het door haar betaalde griffierecht vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. G.M.H. Hoogvliet, lid van de enkelvoudige kamer, en is openbaar uitgesproken op 20 november 2019.

Uitspraak

201901192/1/A2.
Datum uitspraak: 20 november 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 27 december 2018 in zaak nr. 18/684 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 6 oktober 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aan [appellante] toegekende kinderopvangtoeslag over 2014 definitief berekend en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 26 februari 2018 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 december 2018 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] en de Belastingdienst/Toeslagen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 november 2019, waar [appellante], bijgestaan door mr. S. Molawi, advocaat te Den Bosch, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken en mr. N. Mhamdi, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    [appellante] is vennoot van de vennootschap onder firma (hierna: vof) [vennootschap]. De vof exploiteert [Kinderdagverblijf], waar ook de drie kinderen van [appellante] worden opgevangen. Voor deze opvang heeft zij kinderopvangtoeslag aangevraagd bij de Belastingdienst/Toeslagen.
Bij besluit van 21 augustus 2014 heeft de dienst haar een voorschot van € 36.763,00 toegekend.
Bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 6 oktober 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag definitief vastgesteld op nihil, omdat [appellante] niet heeft aangetoond alle kosten voor de kinderopvang te hebben betaald. Dit heeft tot gevolg dat [appellante] het reeds ontvangen voorschot inclusief rente moet terugbetalen, in totaal een bedrag van € 40.092,00. Hiertegen is [appellante] in rechte opgekomen, omdat zij van mening is alle kosten te hebben voldaan.
2.    De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich op het standpunt mocht stellen dat [appellante] niet alle betalingen aan het kinderdagverblijf heeft aangetoond. De Belastingdienst/Toeslagen heeft dan ook op goede gronden het recht op kinderopvangtoeslag op nihil vastgesteld en de uitbetaalde kinderopvangtoeslag terecht teruggevorderd, aldus de rechtbank.
3.    Nadat [appellante] hoger beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank, heeft de Belastingdienst/Toeslagen het dossier opnieuw bestudeerd en is daarbij tot de conclusie gekomen dat [appellante] wel alle kosten voor de kinderopvang heeft voldaan. De Belastingdienst/Toeslagen heeft dat gewijzigde standpunt bij brief van 8 november 2019 medegedeeld en ter zitting bij de Afdeling bevestigd.
Reeds gelet hierop slaagt het betoog van [appellante].
4.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 26 februari 2018 alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt, omdat het ondeugdelijk is gemotiveerd, wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) voor vernietiging in aanmerking.
Dit betekent dat de Belastingdienst/Toeslagen een nieuw besluit moet nemen op het bezwaar van [appellante]. Ter zitting is afgesproken dat de Belastingdienst/Toeslagen bij dat besluit tevens ingaat op hetgeen [appellante] bij brief van 12 november 2019 heeft aangevoerd over de uren die voor kinderopvangtoeslag in aanmerking komen. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuwe besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.
5.    De Belastingdienst/Toeslagen dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 27 december 2018 in zaak nr. 18/684;
III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 26 februari 2018, kenmerk BOB OH;
V.    bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
VI.    veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.024,00 (zegge: duizendvierentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII.    gelast dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 174,00 (zegge: honderdvierenzeventig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.G. de Vries-Biharie, griffier.
w.g. Hoogvliet    w.g. De Vries-Biharie
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 november 2019
611.