ECLI:NL:RVS:2019:4057

Raad van State

Datum uitspraak
4 december 2019
Publicatiedatum
4 december 2019
Zaaknummer
201803714/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning asiel en hoger beroep staatssecretaris

Op 4 december 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de intrekking van een aan een vreemdeling verleende verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd, welke door de staatssecretaris op 30 oktober 2017 was ingetrokken. De rechtbank had op 4 april 2018 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris vernietigd. Hierop heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld, terwijl de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.T.C. Rebergen, ook incidenteel hoger beroep heeft ingesteld.

De Raad van State heeft in zijn overwegingen de grieven van de staatssecretaris beoordeeld. De eerste grief, die eerder in een andere uitspraak was behandeld, werd als terecht voorgedragen beschouwd, maar leidde niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De tweede grief faalde, zoals eerder was vastgesteld in een andere uitspraak. Het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling werd niet verder gemotiveerd, omdat het geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord moesten worden.

De Raad van State heeft uiteindelijk het hoger beroep en het incidenteel hoger beroep ongegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank bevestigd en de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 512,00 zijn vastgesteld. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, griffier.

Uitspraak

201803714/1/V2.
Datum uitspraak: 4 december 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
1.    de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
2.    [de vreemdeling],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 4 april 2018 in zaak nr. NL17.13402 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 30 oktober 2017 heeft de staatssecretaris de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd ingetrokken.
Bij uitspraak van 4 april 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.T.C. Rebergen, advocaat te Arnhem, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en incidenteel hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.    De door de staatssecretaris in de tweede grief opgeworpen vraag heeft de Afdeling bij uitspraak van 25 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3960, beantwoord. Uit de overwegingen van die uitspraak vloeit voort dat deze grief faalt.
2.    De door de staatssecretaris in de eerste grief opgeworpen vraag heeft de Afdeling bij uitspraak van 18 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1924, beantwoord. Hoewel uit de overwegingen van die uitspraak voortvloeit dat de grief terecht is voorgedragen, leidt deze niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, gelet op wat onder 1 is overwogen.
3.    Het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
4.    Het hoger beroep en het incidenteel hoger beroep zijn ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 512,00 (zegge: vijfhonderdtwaalf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, griffier.
w.g. Troostwijk    w.g. Van Loon
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 december 2019
284-853.