ECLI:NL:RVS:2019:4117
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 14 januari 2019. De rechtbank had in die uitspraak het beroep van twee vreemdelingen gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris om hun aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijf af te wijzen, vernietigd. De staatssecretaris had op 10 februari 2017 de aanvragen van de vreemdelingen afgewezen en dit besluit later, op 27 augustus 2018, in het kader van een bezwaarprocedure, ongegrond verklaard. De vreemdelingen, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. M.L. van Riel, hebben hun standpunt schriftelijk uiteengezet in het hoger beroep.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 6 december 2019 uitspraak gedaan. Het hoger beroep van de staatssecretaris is ongegrond verklaard, wat betekent dat de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De Raad van State oordeelt dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden. Dit oordeel behoeft geen verdere motivering.
Daarnaast is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdelingen, die in verband met de behandeling van het hoger beroep zijn opgekomen. Dit bedrag bedraagt € 512,00, en is geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Tevens is er een griffierecht van € 519,00 opgelegd aan de staatssecretaris.