ECLI:NL:RVS:2019:4117

Raad van State

Datum uitspraak
6 december 2019
Publicatiedatum
6 december 2019
Zaaknummer
201901075/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 14 januari 2019. De rechtbank had in die uitspraak het beroep van twee vreemdelingen gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris om hun aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijf af te wijzen, vernietigd. De staatssecretaris had op 10 februari 2017 de aanvragen van de vreemdelingen afgewezen en dit besluit later, op 27 augustus 2018, in het kader van een bezwaarprocedure, ongegrond verklaard. De vreemdelingen, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. M.L. van Riel, hebben hun standpunt schriftelijk uiteengezet in het hoger beroep.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 6 december 2019 uitspraak gedaan. Het hoger beroep van de staatssecretaris is ongegrond verklaard, wat betekent dat de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De Raad van State oordeelt dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden. Dit oordeel behoeft geen verdere motivering.

Daarnaast is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdelingen, die in verband met de behandeling van het hoger beroep zijn opgekomen. Dit bedrag bedraagt € 512,00, en is geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Tevens is er een griffierecht van € 519,00 opgelegd aan de staatssecretaris.

Uitspraak

201901075/1/V1.
Datum uitspraak: 6 december 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 14 januari 2019 in zaak nr. 18/7092 in het geding tussen:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 10 februari 2017 heeft de staatssecretaris aanvragen om de vreemdelingen een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 27 augustus 2018 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdelingen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 januari 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. M.L. van Riel, advocaat te Alkmaar, hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.    Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.    Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bevestigt de uitspraak van de rechtbank;
II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdelingen in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 512,00 (zegge: vijfhonderdtwaalf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III.    bepaalt dat van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een griffierecht van € 519,00 (zegge: vijfhonderdnegentien euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, griffier.
w.g. Wissels    w.g. Schuurman
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 december 2019
282-861.