ECLI:NL:RVS:2019:4123
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsvergunning en inreisverbod
In deze zaak heeft de vreemdeling, die eerder een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd had, een verzoek ingediend om herziening van een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Dit besluit, genomen op 15 mei 2012, leidde tot de intrekking van zijn verblijfsvergunning en de uitvaardiging van een inreisverbod. De staatssecretaris heeft het verzoek om herziening op 22 september 2016 afgewezen, met een nadere motivering op 29 januari 2019. De vreemdeling heeft hiertegen beroep aangetekend bij de rechtbank Den Haag, die op 16 april 2019 een tussenuitspraak deed en de staatssecretaris de gelegenheid gaf om het geconstateerde gebrek in het besluit te herstellen. Op 18 oktober 2019 verklaarde de rechtbank het beroep van de vreemdeling gegrond en vernietigde het besluit van de staatssecretaris, maar bepaalde dat de rechtsgevolgen daarvan in stand blijven.
Tegen deze uitspraken heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij niet zou worden uitgezet voordat er op het hoger beroep was beslist. De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek beoordeeld. In zijn overwegingen concludeerde de voorzieningenrechter dat het niet aannemelijk was dat de uitspraken van de rechtbank zouden worden vernietigd en dat de staatssecretaris het verzoek om herziening niet had mogen afwijzen. Gezien de belangen van beide partijen heeft de voorzieningenrechter besloten om geen voorlopige voorziening te treffen en het verzoek van de vreemdeling af te wijzen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.