ECLI:NL:RVS:2019:4128

Raad van State

Datum uitspraak
11 december 2019
Publicatiedatum
9 december 2019
Zaaknummer
201900477/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep asielaanvraag en vernietiging uitspraak rechtbank

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, die op 18 december 2018 zijn beroep tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ongegrond verklaarde. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 29 maart 2019 de aanvraag van de vreemdeling afgewezen, waarbij hij stelde dat de vreemdeling in Suriname geen gegronde vrees voor vervolging had en geen reëel risico liep op ernstige schade.

De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.J. Koolen, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. In het hoger beroep heeft de vreemdeling betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris deugdelijk heeft gemotiveerd dat er geen gegronde vrees voor vervolging was. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in een andere uitspraak, ECLI:NL:RVS:2019:4105, het hoger beroep van de partner van de vreemdeling gegrond verklaard, wat van invloed is op de beoordeling van de vreemdeling.

De Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 512,00 zijn vastgesteld, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand. De uitspraak is gedaan op 11 december 2019 door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, met mr. N. Verheij als voorzitter en mr. J.J. van Eck en mr. H.J.M. Baldinger als leden.

Uitspraak

201900477/1/V2.
Datum uitspraak: 11 december 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 18 december 2018 in zaak nr. NL18.7979 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 29 maart 2019 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 18 december 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.J. Koolen, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    De vreemdeling klaagt in de grieven, in hun onderlinge samenhang bezien, dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris deugdelijk heeft gemotiveerd dat de vreemdeling in Suriname geen gegronde vrees heeft voor vervolging of een reëel risico loopt op ernstige schade. Omdat de Afdeling bij uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2019:4105, het hoger beroep van de partner van de vreemdeling gegrond heeft verklaard en het asielrelaas van de vreemdeling in belangrijke mate samenhangt met dat van zijn partner, slaagt de grief.
2.    Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. De Afdeling wijst de zaak naar de rechtbank terug om door haar te worden behandeld, waarbij zij het oordeel van de Afdeling in deze uitspraak in acht neemt (artikel 8:115, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb). De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 18 december 2018 in zaak nr. NL18.7979;
III.    wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 512,00 (zegge: vijfhonderdtwaalf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. J.J. van Eck en mr. H.J.M. Baldinger, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Bosma, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Bosma
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 december 2019
572-916.