ECLI:NL:RVS:2019:4194
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Onbevoegdheid van de Raad van State in hoger beroep tegen vreemdelingenbewaring
Op 12 december 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling die in vreemdelingenbewaring was gesteld. De vreemdeling was op 3 september 2019 in bewaring genomen, en had tegen het voortduren van deze maatregel beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag. De rechtbank had op 21 november 2019 het beroep gegrond verklaard en schadevergoeding toegewezen aan de vreemdeling. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F.L.M. van Haren, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de uitspraak van de rechtbank betrekking heeft op het voortduren van de maatregel van bewaring, waartegen volgens de wet geen hoger beroep kan worden ingesteld. Dit is geregeld in artikel 84, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Hierdoor heeft de Afdeling bestuursrechtspraak zich onbevoegd verklaard om van het hoger beroep kennis te nemen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is niet verplicht om de proceskosten te vergoeden, aangezien de Raad van State zich onbevoegd heeft verklaard.
De uitspraak is openbaar uitgesproken op dezelfde datum, 12 december 2019, en is vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van M.E. van Laar LLM, griffier. Deze uitspraak benadrukt de beperkingen van het hoger beroep in vreemdelingenzaken en de bevoegdheden van de Raad van State.