ECLI:NL:RVS:2019:429

Raad van State

Datum uitspraak
13 februari 2019
Publicatiedatum
13 februari 2019
Zaaknummer
201802855/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • J. Hoekstra
  • D.J.C. van den Broek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing huisvestingsvergunning door college van burgemeester en wethouders van Zuidplas

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een huisvestingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas. De aanvraag werd afgewezen op 30 mei 2017, omdat er geen standplaatsen beschikbaar waren. Het college verklaarde het bezwaar van [appellant] ongegrond op 1 september 2017. De rechtbank Den Haag bevestigde deze beslissing op 22 februari 2018, waarna [appellant] in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 21 december 2018 werd de zaak behandeld, waarbij [appellant] werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. S.J.M. Jaasma, en het college werd vertegenwoordigd door mr. A. Boere.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat het college terecht de aanvraag had afgewezen, omdat er geen standplaatsen beschikbaar waren en er geen sprake was van een uitsterfbeleid. Het college had recentelijk wel twee standplaatsen beschikbaar gesteld, maar deze waren niet relevant voor de aanvraag van [appellant]. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat hiervoor geen aanleiding bestond. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 13 februari 2019.

Uitspraak

201802855/1/A3.
Datum uitspraak: 13 februari 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Nieuwerkerk aan den IJssel, gemeente Zuidplas,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 februari 2018 in zaak nr. 17/6760 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas.
Procesverloop
Bij besluit van 30 mei 2017 heeft het college een aanvraag van [appellant] om een huisvestingsvergunning afgewezen.
Bij besluit van 1 september 2017 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 februari 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 december 2018, waar [appellant], bijgestaan door mr. S.J.M. Jaasma, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Boere, zijn verschenen. De zaak is ter zitting gelijktijdig behandeld met zaak nr. 201805513/1/A3.
Overwegingen
Inleiding
1.    [appellant] woont met zijn partner en hun twee minderjarige kinderen aan de [locatie] in Nieuwerkerk aan den IJssel. Op 22 november 2016 is aan [appellant] een urgentieverklaring verleend als bedoeld in artikel 13 van de Huisvestingsverordening gemeente Zuidplas 2015 (hierna: de verordening).
Bij brief van 14 maart 2017 heeft [appellant] verzocht om een huisvestingsvergunning ten behoeve van een niet in gebruik zijnde standplaats op het woonwagencentrum in Nieuwerkerk aan den IJssel aan de Hoofdweg-Noord. In de brief heeft hij ook verzocht om afgifte van een huurovereenkomst voor de standplaats.
Besluitvorming college
2.    Het college heeft de aanvraag om een huisvestingsvergunning van [appellant] afgewezen, omdat er geen standplaatsen beschikbaar zijn. Onder verwijzing naar een besluit van 4 juni 2007 heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de twee lege standplaatsen op het woonwagencentrum in Nieuwerkerk aan den IJssel niet opnieuw worden uitgegeven.
Hoger beroep
3.    [appellant] betoogt dat het beleid van de gemeente neerkomt op een uitsterfbeleid en dat dat in strijd is met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) en het Europees Sociaal Handvest. Hij verwijst hierbij naar een artikel van Leonie Huijbers van 2 juli 2015 "Mensenrechtelijk kader woonwagenbeleid".
3.1.    Artikel 3 van de verordening luidt:
"1. Onverminderd het bepaalde in artikel 10, tweede lid, van de wet, komen voor een huisvestigingsvergunning in aanmerking:
a. meerderjarige woningzoekenden en;
b. huishoudens die gereageerd hebben op een per publicatie aangeboden woonruimte en op grond van het bepaalde in artikel 17 voor de desbetreffende woonruimte in aanmerking komen.
2. Burgemeester en wethouders kunnen in afwijking van lid b een huisvestingsvergunning verlenen aan woningzoekenden als bedoeld in artikel 15, lid 2 en artikel 17, lid 1 onder a."
3.2.    Niet in geschil is dat het college geen standplaats per publicatie had aangeboden, als bedoeld in artikel 3 van de verordening. Er was ook geen standplaats beschikbaar waarvoor een huisvestingsvergunning kon worden afgegeven. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het college daarom geen andere mogelijkheid had dan de aanvraag om een huisvestingsvergunning voor de woonwagenstandplaats af te wijzen. De rechtbank heeft daarbij terecht in aanmerking genomen dat niet is gebleken van een uitsterfbeleid, nu alleen maar twee standplaatsen op het woonwagencentrum in Nieuwerkerk aan den IJssel niet meer worden uitgegeven. Zoals het college in hoger beroep naar voren heeft gebracht, zijn er onlangs in dat woonwagencentrum twee standplaatsen beschikbaar gekomen, waarvan bekendmaking heeft plaatsgevonden op de daartoe in de verordening aangegeven wijze. Eén standplaats is beschikbaar gekomen in verband met een ontruiming en een vervallen standplaats is opnieuw uitgegeven.
Het betoog slaagt niet.
Slotsom
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Ley-Nell, griffier.
w.g. Lubberdink    w.g. Ley-Nell
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2019
597.