ECLI:NL:RVS:2019:4355

Raad van State

Datum uitspraak
18 december 2019
Publicatiedatum
19 december 2019
Zaaknummer
201908940/2/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de uitspraak van de rechtbank Den Haag in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 18 december 2019 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had eerder, op 14 juli 2017, de verblijfsvergunning van de vreemdeling ingetrokken. De vreemdeling, die de Marokkaanse nationaliteit heeft en in 2017 door het gerechtshof Den Haag was veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar en vier maanden, had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning. De rechtbank Den Haag had op 15 november 2019 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris vernietigd. Hierop heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het oordeel in deze procedure geldt totdat de Afdeling op het hoger beroep beslist. De staatssecretaris heeft spoedeisend belang aangetoond bij het treffen van een voorlopige voorziening, omdat de uitspraak van de rechtbank zou betekenen dat de vreemdeling rechtmatig verblijf zou hebben in Nederland, wat gevolgen zou hebben voor zijn strafrechtelijke detentie. De vreemdeling heeft betoogd dat het oordeel van de rechtbank juist is en dat hij belang heeft bij rechtmatig verblijf.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het belang van de staatssecretaris bij de bescherming van de openbare orde zwaarder weegt dan het belang van de vreemdeling. Daarom is de uitspraak van de rechtbank geschorst, wat betekent dat de vreemdeling geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

201908940/2/V2.
Datum uitspraak: 18 december 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 15 november 2019 in zaak nr. 19/1051 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 14 juli 2017 heeft de staatssecretaris de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd ingetrokken.
Bij besluit van 11 februari 2019 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 november 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter in deze vreemdelingenrechtelijke procedure geldt totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.
2.    De vreemdeling, geboren op [1966], heeft de Marokkaanse nationaliteit. Op 10 maart 2017 is hij door het gerechtshof Den Haag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar en vier maanden voor twee verkrachtingen, poging doodslag en drie diefstallen door middel van braak. Op dit moment zit hij deze straf uit.
3.    De staatssecretaris verzoekt de voorzieningenrechter de voorlopige voorziening te treffen dat de uitspraak van de rechtbank wordt geschorst totdat de Afdeling op het door hem ingestelde hoger beroep heeft beslist. De uitspraak van de rechtbank betekent dat de vreemdeling moet worden behandeld alsof hij rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Dit heeft gevolgen voor de strafrechtelijke detentie van de vreemdeling, die zich bezwaarlijk laten herstellen, aldus de staatssecretaris.
De vreemdeling voert aan dat het oordeel van de rechtbank juist is en hij er belang bij heeft dat zijn verblijf rechtmatig is.
3.1.    Anders dan de vreemdeling stelt, heeft de staatssecretaris spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening aannemelijk gemaakt. Omdat het door de staatssecretaris gestelde belang van de bescherming van de openbare orde zwaarder weegt dan het belang van de vreemdeling om rechtmatig verblijf te hebben, zal de voorzieningenrechter de door de staatssecretaris verzochte voorlopige voorziening treffen. De uitspraak van de rechtbank wordt dus geschorst. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft tot gevolg dat de vreemdeling geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland.
4.    De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
schorst bij wijze van voorlopige voorziening de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 15 november 2019 in zaak nr. 19/105 totdat op het door de staatssecretaris ingestelde hoger beroep is beslist.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Bosma, griffier.
w.g. Bijloos    w.g. Bosma
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2019
572-853.