ECLI:NL:RVS:2019:4355
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Schorsing van de uitspraak van de rechtbank Den Haag in vreemdelingenrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 18 december 2019 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had eerder, op 14 juli 2017, de verblijfsvergunning van de vreemdeling ingetrokken. De vreemdeling, die de Marokkaanse nationaliteit heeft en in 2017 door het gerechtshof Den Haag was veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar en vier maanden, had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning. De rechtbank Den Haag had op 15 november 2019 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris vernietigd. Hierop heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het oordeel in deze procedure geldt totdat de Afdeling op het hoger beroep beslist. De staatssecretaris heeft spoedeisend belang aangetoond bij het treffen van een voorlopige voorziening, omdat de uitspraak van de rechtbank zou betekenen dat de vreemdeling rechtmatig verblijf zou hebben in Nederland, wat gevolgen zou hebben voor zijn strafrechtelijke detentie. De vreemdeling heeft betoogd dat het oordeel van de rechtbank juist is en dat hij belang heeft bij rechtmatig verblijf.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het belang van de staatssecretaris bij de bescherming van de openbare orde zwaarder weegt dan het belang van de vreemdeling. Daarom is de uitspraak van de rechtbank geschorst, wat betekent dat de vreemdeling geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.