ECLI:NL:RVS:2019:4488

Raad van State

Datum uitspraak
31 december 2019
Publicatiedatum
31 december 2019
Zaaknummer
201900892/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Sevenster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Op 31 oktober 2017 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van een vreemdeling om een machtiging tot voorlopig verblijf afgewezen. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar de staatssecretaris verklaarde dit bezwaar op 30 juli 2018 ongegrond. Hierop heeft de vreemdeling beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem. De rechtbank heeft op 3 januari 2019 het beroep gegrond verklaard, de afwijzing van de staatssecretaris vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het bezwaar moest nemen met inachtneming van de uitspraak.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld bij de Raad van State. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H.H.R. Bruggeman, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 31 december 2019 uitspraak gedaan. Het hoger beroep leidde niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden.

De Raad van State heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, tot een bedrag van € 512,00, en is er een griffierecht van € 519,00 opgelegd aan de staatssecretaris.

Uitspraak

201900892/1/V1.
Datum uitspraak: 31 december 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 3 januari 2019 in zaak nr. 18/6393 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 31 oktober 2017 heeft de staatssecretaris een aanvraag om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 30 juli 2018 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 januari 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H.H.R. Bruggeman, advocaat te Leiderdorp, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.    Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.    Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bevestigt de uitspraak van de rechtbank;
II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 512,00 (zegge: vijfhonderdtwaalf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III.    bepaalt dat van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een griffierecht van € 519,00 (zegge: vijfhonderdnegentien euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, griffier.
w.g. Sevenster    w.g. Schuurman
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 december 2019
670-861.