ECLI:NL:RVS:2019:4500

Raad van State

Datum uitspraak
12 augustus 2019
Publicatiedatum
11 februari 2021
Zaaknummer
201901626/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Rechters
  • J. Kramer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit over bestemmingsplan door gemeente Westerkwartier

In deze zaak heeft appellante, gevestigd te Leutingewolde, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de raad van de gemeente Westerkwartier over de aanpassing van het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen Leek en Oldebert'. Dit bestemmingsplan, dat op 16 maart 2016 door de raad van de gemeente Leek was vastgesteld, betreft een perceel van appellante in Leek. Appellante heeft de raad verzocht om de bestemmingsplanregel(s) te wijzigen zodat alle vormen van detailhandel op haar perceel mogelijk worden. De raad heeft echter niet tijdig gereageerd op dit verzoek, wat heeft geleid tot de rechtszaak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft vastgesteld dat de raad in gebreke is gebleven en dat het beroep van appellante gegrond is. De Afdeling heeft de raad opgedragen om uiterlijk op 8 mei 2020 een besluit te nemen over de vaststelling van het bestemmingsplan. Tevens is bepaald dat de raad een dwangsom verbeurt voor elke dag dat hij in gebreke blijft om de uitspraak na te leven. De hoogte van de dwangsom is vastgesteld op € 100,00 per dag, met een maximum van € 15.000,00. Daarnaast is de raad verplicht om het griffierecht van appellante te vergoeden.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige besluitvorming door bestuursorganen en de mogelijkheid voor belanghebbenden om beroep in te stellen wanneer er niet tijdig op verzoeken wordt gereageerd. De uitspraak is gedaan in het kader van de Algemene wet bestuursrecht, waarbij de Afdeling bestuursrechtspraak de bevoegdheid heeft om bestuursorganen te dwingen tot het nemen van besluiten.

Uitspraak

201901626/1/R3.
Datum uitspraak: 12 augustus 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak na vereenvoudigde behandeling (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te Leutingewolde, gemeente Noordenveld,
en
de raad van de gemeente Westerkwartier,
verweerder.
Procesverloop
[appellante] heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de raad omtrent vaststelling van een aanpassing van het op 16 maart 2016 door de raad van de gemeente Leek (thans Westerkwartier) vastgestelde bestemmingsplan "Bedrijventerreinen Leek en Oldebert" met betrekking tot haar perceel [locatie] te Leek.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
Overwegingen
1.    Het op deze zaak betrekking hebbend wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
2.    Uit de stukken is de Afdeling het volgende gebleken.
[appellante] is eigenares van een perceel aan het [locatie] te Leek, op welk perceel de bestemming bedrijventerrein met de functie aanduiding 'detailhandel volumineus' rust. Uit de in begripsbepaling gegeven opsomming branches die daaronder moeten worden verstaan, volgt dat dat alle andere, niet genoemde branches zijn verboden op dit perceel.
3.    Omdat het naar de mening van [appellante] uitgesloten is dat kan worden aangetoond dat het noodzakelijk en evenredig is om de branchebeperking op deze locatie in stand te laten in verband met bijvoorbeeld de leefbaarheid van het centrum en het voorkomen van leegstand en dat niet met minder beperkende maatregelen kan worden volstaan, heeft [appellante] de raad van Leek bij brief van 30 juli 2018 en bij brief van 21 september 2018 verzocht de van belang zijnde bestemmingsplanregel(s) te wijzigen en alle vormen van detailhandel op haar perceel mogelijk te maken. De gemeente Leek heeft hierop bij brief van 2 oktober 2018 gereageerd met de toezegging dat het verzoek van [appellante] van 30 juli 2018 voor 23 november 2018 wordt behandeld en dat, wanneer deze datum niet gehaald wordt, [appellante] hierover bericht ontvangt.
4.    Op 20 december 2018 heeft het college van burgemeester en wethouders van Leek besloten om de raad te adviseren het verzoek af te wijzen. Omdat op 1 januari 2019 een gemeentelijke herindeling heeft plaatsgevonden als gevolg waarvan de gemeente Leek is opgegaan in de nieuwe gemeente Westerkwartier, is het niet gelukt om de behandeling van de brief van 30 juli 2018 van [appellante] tijdig te agenderen voor de raad van de gemeente Westerkwartier. Omdat nog steeds niet is gereageerd, heeft [appellante] de raad van Westerkwartier op 4 februari 2019 in gebreke gesteld. Bij brief van 8 mei 2019 heeft [appellante] de Afdeling meegedeeld dat haar beroep inmiddels heeft geleid tot overleg met de gemeente Westerkwartier, waarbij duidelijk is geworden dat de raad nog geen besluit kan nemen. De raad is van mening dat het huidige beleid in ieder geval onvoldoende actueel is. Het college heeft het nieuwe, in de loop van 2019 te verwachten detailhandelsbeleid inmiddels in voorbereiding genomen. [appellante] is van mening dat het, gelet op de kwaliteit van de besluitvorming, de voorkeur verdient dit nieuwe detailhandelsbeleid af te wachten en verzoekt de Afdeling om bij gegrondverklaring van haar beroep de termijn', waarbinnen de raad een besluit moet nemen, te stellen op één jaar na deze brief, dus op 8 mei 2020.
5.    De raad heeft nog niet besloten omtrent vaststelling van de door [appellante] verlangde aanpassing van het bestemmingsplan. Verder heeft de raad niet binnen twee weken nadat hij in gebreke is gesteld alsnog beslist. Het beroep is kennelijk gegrond.
6.    De raad dient op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb alsnog een besluit te nemen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan. De Afdeling zal daartoe, rekening houdend met hetgeen door [appellante] ter zake is gesteld, een termijn op grond van artikel 8:55d, derde lid, stellen, te weten uiterlijk 8 mei 2020.
Wat de datum van bekendmaking van dit besluit betreft dient rekening te worden gehouden met de in artikel 3.8, derde en vierde lid, van de Wet ruimtelijke ordening genoemde termijnen.
De Afdeling bepaalt voorts met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat de raad een dwangsom verbeurt voor iedere dag dat de raad in gebreke blijft de uitspraak na te leven als hierna vermeld.
7.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het beroep gegrond;
II.    vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit omtrent vaststelling van het bestemmingsplan "Bedrijventerreinen Leek en Oldebert" met betrekking tot het perceel [locatie] te Leek;
III.    draagt de raad van de gemeente Westerkwartier op om uiterlijk 8 mei 2020 een besluit omtrent vaststelling van het bestemmingsplan vast te stellen en dit vervolgens op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
IV.    bepaalt dat de raad van de gemeente Westerkwartier aan [appellante] een dwangsom verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn voor de bekendmaking van het besluit overschrijdt, waarbij de hoogte van de dwangsom € 100,00 (zegge: honderd euro) per dag bedraagt, met een maximum van € 15.000,00 (zegge: vijftienduizend euro);
V.    bepaalt dat geen dwangsom wordt verbeurd indien en voor zover het college van gedeputeerde staten een reactieve aanwijzing als bedoeld in artikel 3.8, zesde lid, van de Wet ruimtelijke ordening geeft ten aanzien van het onder III bedoelde bestemmingsplan;
VI.    gelast dat de raad van de gemeente Westerkwartier aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 345,00 (zegge: driehonderdvijfenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J. Kramer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. Klingers, griffier.
w.g. Kramer    w.g. Klingers
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2019
341-209.
BIJLAGE
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 1:2
1.    Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Artikel 1:3
1.    Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
2.    Onder beschikking wordt verstaan: een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van een aanvraag daarvan.
( … )
Artikel 6:2
Voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep worden met een besluit gelijkgesteld:
a.    ( …), en
b.    het niet tijdig nemen van een besluit.
Artikel 6:12
1.    Indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit dan wel het niet tijdig bekendmaken van een van rechtswege verleende beschikking, is het niet aan een termijn gebonden.
2.    Het beroepschrift kan worden ingediend zodra:
a.    het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen of een van rechtswege verleende beschikking bekend te maken, en
b.    twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
3.    Indien redelijkerwijs niet van de belanghebbende kan worden gevergd dat hij het bestuursorgaan in gebreke stelt, kan het beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen.
Artikel 8:6
1.    Het beroep kan worden ingesteld bij de rechtbank, tenzij een andere bestuursrechter bevoegd is ingevolge hoofdstuk 2 van de bij deze wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak dan wel ingevolge een ander wettelijk voorschrift.
Bijlage 2.: Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak (artikelen 8:5, 8:6, 8:7, 8:105 en 8:106)
Hoofdstuk 2. Beroep in eerste aanleg bij een bijzondere bestuursrechter (artikelen 8:4, tweede lid, en 8:6)
Artikel 2. Beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Tegen een besluit, genomen op grond van een in dit artikel genoemd voorschrift of anderszins in dit artikel omschreven, kan beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Wet ruimtelijke ordening:
a.    een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, een inpassingsplan of een rijksbestemmingsplan als bedoeld in artikel 10.3, eerste lid
Artikel 8:55d
1.    Indien het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, bepaalt de bestuursrechter dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt.
2.    De bestuursrechter verbindt aan zijn uitspraak een nadere dwangsom voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven. De artikelen 611c en 611g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
3.    In bijzondere gevallen of indien de naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, kan de bestuursrechter een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen.
Wet ruimtelijke ordening
Artikel 3.8
1.    Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat:.
e.    de gemeenteraad binnen twaalf weken na de termijn van terinzageligging beslist tot vaststelling van het bestemmingsplan.
3.    De bekendmaking van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan geschiedt binnen twee weken na de vaststelling. Burgemeester en wethouders plaatsen de kennisgeving van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan tevens in de Staatscourant en voorts geschiedt deze langs elektronische weg. Gelijktijdig verzenden zij de kennisgeving, bedoeld in de vorige volzin, langs elektronische weg aan de diensten en bestuursorganen bedoeld in het eerste lid, onder b, en stellen zij het besluit met de hierbij behorende stukken langs elektronische weg beschikbaar. In afwijking van artikel 3:1, eerste lid, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht zijn op een besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan de artikelen 3:40, 3:42, 3:43, 3:44 en 3:45 en afdeling 3.7 van die wet van toepassing.
4.    In afwijking van het derde lid wordt het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan zes weken na de vaststelling bekendgemaakt, indien door gedeputeerde staten, Onze Minister of Onze Minister wie het aangaat een zienswijze is ingediend en deze niet volledig is overgenomen of indien de gemeenteraad bij de vaststelling van het bestemmingsplan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, anders dan op grond van zienswijzen van gedeputeerde staten, Onze Minister of Onze Minister wie het aangaat. In zodanig geval zenden burgemeester en wethouders na de vaststelling onverwijld langs elektronische weg het raadsbesluit aan gedeputeerde staten onderscheidenlijk Onze Minister of Onze Minister wie het aangaat.
5.    Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan treedt in werking met ingang van de dag na die waarop de beroepstermijn afloopt, behoudens voor zover het zesde lid van toepassing is.
6.    Indien aan de in het vierde lid bedoelde voorwaarden is voldaan kunnen gedeputeerde staten onderscheidenlijk Onze Minister, onverminderd andere aan hen toekomende bevoegdheden, binnen de in dat lid genoemde termijn met betrekking tot het desbetreffende onderdeel van het vastgestelde bestemmingsplan aan de gemeenteraad een aanwijzing als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, onderscheidenlijk artikel 4.4, eerste lid, onder a, geven, ertoe strekkende dat dat onderdeel geen deel blijft uitmaken van het bestemmingsplan zoals het is vastgesteld. Artikel 4.2, tweede tot en met vierde lid, onderscheidenlijk artikel 4.4, tweede tot en met vierde lid, zijn op deze aanwijzing niet van toepassing. De kennisgeving van het besluit tot aanwijzing geschiedt tevens langs elektronische weg. Gedeputeerde staten onderscheidenlijk Onze Minister vermelden in de redengeving de aan het besluit ten grondslag liggende feiten, omstandigheden en overwegingen die de provincie onderscheidenlijk het Rijk beletten het betrokken provinciaal onderscheidenlijk nationaal belang met inzet van andere aan hen toekomende bevoegdheden te beschermen. Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan wordt alsdan met uitsluiting van dat onderdeel, samen met het aanwijzingsbesluit en op gelijke wijze door burgemeester en wethouders bekendgemaakt. De in het vierde lid genoemde termijn wordt hiertoe met een week verlengd. De termijn voor indiening van een beroepschrift tegen het aanwijzingsbesluit vangt aan met ingang van de dag na die waarop dit besluit ter inzage is gelegd. Zodra het aanwijzingsbesluit onherroepelijk is geworden vervalt het vaststellingsbesluit voor dat onderdeel.