ECLI:NL:RVS:2019:492

Raad van State

Datum uitspraak
20 februari 2019
Publicatiedatum
20 februari 2019
Zaaknummer
201804323/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Troostwijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en kostenverhaal bij onjuist aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 20 februari 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant, wonend te Gouda, en het college van burgemeester en wethouders van Gouda. De zaak betreft de toepassing van spoedeisende bestuursdwang door het college wegens het onjuist aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen in strijd met artikel 16 van de Afvalstoffenverordening Gouda 2011. Het college had op 4 september 2017 besloten om bestuursdwang toe te passen, waarbij de kosten van deze maatregel gedeeltelijk voor rekening van de appellant kwamen, met een bedrag van € 90,00. De appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond op 8 mei 2018.

De appellant heeft vervolgens beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 24 januari 2019 heeft het college, vertegenwoordigd door mr. D. van Werkhoven, zijn standpunt toegelicht. De appellant betoogde dat het college in strijd met het gelijkheidsbeginsel handelde, omdat in verschillende wijken verschillende sancties werden opgelegd voor vergelijkbare overtredingen. De Afdeling oordeelde dat de appellant geen grond had voor zijn betoog, aangezien de wijk waarin hij woont als pilotgebied was aangewezen en het college de kosten voor het kostenverhaal gelijk had gesteld aan de strafrechtelijke boete in andere wijken.

Daarnaast betoogde de appellant dat het besluit van 4 september 2017 ondeugdelijk was gemotiveerd en dat de kosten niet geheel voor zijn rekening zouden moeten komen, omdat hij niet verantwoordelijk was voor de situatie. De Afdeling oordeelde echter dat de appellant wel degelijk een verwijt kon worden gemaakt en dat de kosten voor de toepassing van bestuursdwang terecht op hem waren verhaald. Uiteindelijk verklaarde de Afdeling het beroep ongegrond en was er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201804323/1/A1.
Datum uitspraak: 20 februari 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Gouda,
en
het college van burgemeester en wethouders van Gouda,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 4 september 2017 heeft het college zijn beslissing om op 16 augustus 2017 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met artikel 16 van de Afvalstoffenverordening Gouda 2011 (hierna: de Afvalstoffenverordening) op onjuiste wijze aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang gedeeltelijk, te weten een bedrag van € 90,00, voor rekening van [appellant] komen.
Bij besluit van 8 mei 2018 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 januari 2019, waar het college, vertegenwoordigd door mr. D. van Werkhoven, is verschenen.
Overwegingen
1.    Artikel 16, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening luidt: "Het is verboden buiten een daarvoor door het college bestemde plaats en buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer een afvalstof, stof of voorwerp op of in de bodem te brengen, te storten, te houden, achter te laten of anderszins te plaatsen op een wijze die aanleiding kan geven tot hinder of nadelige beïnvloeding van het milieu."
2.    De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak die op 16 augustus 2017 naast een aangewezen inzamelvoorziening aan de Vest ter hoogte van de Houtenstraat te Gouda is aangetroffen. Het college stelt zich op het standpunt dat de huisvuilzak van [appellant] afkomstig is, nu daarin een poststuk met daarop zijn naam- en adresgegevens is gevonden. Volgens het college heeft [appellant] de huisvuilzak in strijd met artikel 16 van de Afvalstoffenverordening aangeboden. Naast de huisvuilzak van [appellant] hebben de toezichthouders van de gemeente 7 andere huisvuilzakken en 1 doosje aangetroffen naast de ondergrondse restafvalcontainer.
3.    [appellant] betoogt dat het college in de ene wijk strafrechtelijke sancties oplegt ten aanzien van onjuist aangeboden huishoudelijke afvalstoffen en in de andere wijk bestuursrechtelijke sancties. Dit is volgens hem in strijd met het gelijkheidsbeginsel, omdat de bewijslastverdeling in beide situaties van elkaar verschilt. Ook de kosten voor een overtreder verschillen in beide procedures en alleen in een strafrechtelijke procedure spelen persoonlijke omstandigheden een rol, aldus [appellant]. Dat de wijk waarin hij woont is aangewezen als pilotgebied rechtvaardigt niet de conclusie dat niet wordt gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Het college moet het volgens [appellant] hiermee eens zijn, omdat het college niet voor niets de hoogte van het bedrag gelijk heeft getrokken met de boete in de strafrechtelijke procedure.
3.1.    Ten tijde van het besluit van 4 september 2017 had het college een deel van de gemeente Gouda aangewezen als pilotgebied. In dit gebied wordt gedurende de pilot bestuursrechtelijk gehandhaafd indien huishoudelijke afvalstoffen onjuist worden aangeboden. Om strijd met het gelijkheidsbeginsel te voorkomen, heeft het college het bedrag voor het kostenverhaal na toepassing van spoedeisende bestuursdwang gelijk gesteld aan het bedrag van de strafrechtelijke boete in wijken die buiten het pilotgebied liggen. Vanaf 1 januari 2018 wordt alleen nog bestuursrechtelijk opgetreden.
3.2.    De Afvalstoffenverordening is krachtens artikel 10.23 van de Wet milieubeheer door de raad van de gemeente Gouda vastgesteld. In artikel 18.2d, eerste lid, aanhef en onder a, van die wet is bepaald dat burgemeester en wethouders tot taak hebben zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van de verplichtingen gesteld bij of krachtens deze verordening. Derhalve kon ter zake van de overtreding van de Afvalstoffenverordening door het college bestuursrechtelijk worden gehandhaafd. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel ziet op gelijke behandeling in gelijke gevallen. Niet is in geschil dat de wijk waarin [appellant] woont in het pilotgebied valt. Reeds door een gebied als pilotgebied aan te wijzen verschilt zo’n gebied van de niet als pilotgebied aangewezen gebieden. In het betoog van [appellant] ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel.
Het betoog faalt.
4.    [appellant] betoogt dat het college in bezwaar heeft miskend dat het besluit van 4 september 2017 ondeugdelijk is gemotiveerd. In dit verband voert hij aan dat het college in het besluit van 4 september 2017 uitging van hogere kosten dan bij het besluit op bezwaar. Volgens [appellant] heeft het college het besluit van 4 september 2017 daarom ten onrechte in stand gelaten.
4.1.    Artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) luidt: "Indien het bezwaar ontvankelijk is, vindt op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaats."
Het tweede lid luidt: "Voor zover de heroverweging daartoe aanleiding geeft, herroept het bestuursorgaan het bestreden besluit en neemt het voor zover nodig in de plaats daarvan een nieuw besluit."
4.2.    Ingevolge artikel 7:11, eerste lid, van de Awb vindt op grondslag van het bezwaar een heroverweging van het primaire besluit plaats. In het besluit op bezwaar heeft het college onderbouwd dat de daadwerkelijke kosten van de toepassing van spoedeisende bestuursdwang lager zijn dan in het besluit van 4 september 2017 staat vermeld, maar meer bedragen dan het bedrag dat op [appellant] is verhaald. Zoals onder 3.1 is overwogen, heeft het college de hoogte van het bedrag dat wordt verhaald, gelijk gesteld aan de hoogte van het bedrag van de strafrechtelijke boete in wijken die buiten het pilotgebied liggen. Het college heeft de hoogte van het bedrag dat op [appellant] is verhaald voldoende gemotiveerd en in zoverre terecht geen aanleiding gezien om het besluit van 4 september 2017 in bezwaar te herroepen.
Het betoog faalt.
5.    [appellant] betoogt dat de kosten van de toepassing van spoedeisende bestuursdwang redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen, omdat het college de verantwoordelijkheid heeft de afvalcontainers te legen. [appellant] betoogt dat hij verschillende keren naar de container is gelopen, maar vervolgens - net als zeven anderen - zijn afval ernaast heeft gezet toen bleek dat hij zijn afval nog steeds niet op juiste wijze kon aanbieden. Ook in het feit dat alle afvalzakken door het college in één keer konden worden opgeruimd, had het college een bijzondere omstandigheid moeten zien op grond waarvan het niet redelijk was hem de volledige kosten in rekening te brengen. In het besluit is ten onrechte geen rekening gehouden met het feit dat aan zes burgers tegelijkertijd spoedeisende bestuursdwang is opgelegd.
5.1.    In artikel 5:25 van de Awb is neergelegd dat bestuursdwang en kostenverhaal als regel samen gaan. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 24 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1951), kan voor het maken van een uitzondering blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling onder meer aanleiding bestaan indien de aangeschrevene van de ontstane situatie geen verwijt kan worden gemaakt en bij het ongedaan maken van de met het recht strijdige situatie het algemeen belang in die mate is betrokken, dat de kosten redelijkerwijs niet of niet geheel voor rekening van de aangeschrevene behoren te komen. Ook andere bijzondere omstandigheden kunnen het bestuursorgaan nopen tot het geheel of gedeeltelijk afzien van het kostenverhaal.
5.2.    Niet gebleken is dat [appellant] ter zake van de overtreding geen verwijt kan worden gemaakt. Niet ter discussie staat dat [appellant] de huisvuilzak naast de ondergrondse restafvalcontainer heeft geplaatst. Indien de ondergrondse restafvalcontainer vol zat, had het op de weg van [appellant] gelegen om de huisvuilzak aan te bieden bij een andere container, dan wel een storingsmelding te doen en af te wachten tot de storing was verholpen. Verder volgt uit de toelichting op de kostenopbouw dat het de kosten per overtreding betreft. Of het college de kosten voor de toepassing van bestuursdwang ook op de andere overtreders heeft kunnen verhalen, is voor deze procedure, waarin enkel het kostenverhaal voor de verwijdering van het door [appellant] onjuist aangeboden afval ter beoordeling staat, niet van belang. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de kosten voor de toepassing van bestuursdwang redelijkerwijze niet of niet geheel op [appellant] konden worden verhaald.
Het betoog faalt.
6.    Het beroep is ongegrond.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.T. de Jong, griffier.
w.g. Troostwijk    w.g. De Jong
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2019
628.