ECLI:NL:RVS:2019:56
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep inzake verblijfsvergunning asiel
In deze zaak heeft de Raad van State op 8 januari 2019 uitspraak gedaan over het hoger beroep van een vreemdeling die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag op 22 oktober 2018 niet-ontvankelijk verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. T. Bruinsma, heeft tegen deze beslissing beroep aangetekend bij de rechtbank Den Haag, die op 23 november 2018 het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.
De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het hogerberoepschrift niet voldeed aan de vereisten van artikel 85 van de Vreemdelingenwet 2000. De vreemdeling had in het hoger beroep grieven aangevoerd die niet eerder in de eerste aanleg naar voren waren gebracht. Dit is in strijd met de wet, die vereist dat grieven in hoger beroep binnen de toetsing van het bestreden besluit blijven. Aangezien de aangevoerde grieven niet voldeden aan de wettelijke vereisten, heeft de Raad van State het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
De uitspraak benadrukt het belang van het volgen van de juiste procedurele stappen in asielzaken en de noodzaak voor appellanten om hun grieven tijdig en correct te formuleren. De Raad van State heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling, wat betekent dat de kosten voor de procedure niet op de staatssecretaris worden verhaald. De uitspraak is openbaar gedaan op 8 januari 2019.