201810270/2/R3.
Datum uitspraak: 25 februari 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker A] en [verzoeker B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker]), wonend te Berkel en Rodenrijs, gemeente Lansingerland,
verzoekers,
en
het college van burgemeester en wethouders van Lansingerland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 30 oktober 2018 heeft het college het uitwerkings- en wijzigingsplan "Meerpolder 2012, Vrije Kavels Meerweg" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 februari 2019, waar [verzoeker A] en [verzoeker B], bijgestaan door mr. J.G.M. Roijers, advocaat te Rotterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. T.E.P.A. Lam, advocaat te Nijmegen, vergezeld door drs. R.J. Honders en ir. P.A. de Kock, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigde] als belanghebbende gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Op 31 januari 2013 is door de raad van Lansingerland het bestemmingsplan "Meerpolder 2012" (hierna: het bestemmingsplan) vastgesteld. Dit plan is op 25 april 2013 in werking getreden. Dit plan bevat in artikel 21 ("Wonen-Uit te werken 5") een uitwerkingsplicht. Voorliggend plan is vastgesteld ter voldoening aan die uitwerkingsplicht en voorziet in het ontwikkelen van 9 vrije kavels aan de Meerweg, waar maximaal 10 eengezinswoningen zijn toegestaan.
Voorts heeft het college met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid uit artikel 37.1 van het bestemmingsplan de begrenzing van het uitwerkings- en wijzigingsplan vastgesteld. Het plan voorziet daarom in een wijziging van de bestemmingsgrens aan de achterzijde van het perceel [locatie].
3. [verzoeker] woont in de nabijheid van het plangebied. Het plan voorziet aan de achterzijde van zijn woning aan de [locatie] in de bestemming "Wonen" en in een bouwvlak. Het verzoek van [verzoeker] ziet op dit bouwvlak. [verzoeker] stelt dat artikel 7.2.1 van de planregels ertoe verplicht een belemmeringenstrook aan te houden tussen nieuwe bebouwing en zijn woning en dat het bouwvlak dat op de verbeelding is opgenomen op te korte afstand van zijn woning is gesitueerd. [verzoeker] voert aan dat een definitiebepaling voor het begrip belemmeringenstrook in het plan ontbreekt, maar dat dit begrip volgens hem zo dient te worden uitgelegd dat een belemmeringenstrook ertoe strekt beperkingen op te leggen ten aanzien van de bouwhoogte en afstand van de nieuwe bebouwing ten opzichte van zijn woning. In het licht van deze uitleg heeft artikel 7.2.1 van de planregels volgens [verzoeker] betrekking op de afstand tussen bouwwerken onderling, zodat uit artikel 1 van dit plan in samenhang gelezen met het meetvoorschrift uit artikel 2 van het bestemmingsplan volgt dat de afstand wordt gemeten waar deze het kleinst is, inclusief ondergeschikte bouwdelen. Dit betekent volgens [verzoeker] dat voor het bepalen van de belemmeringenstrook op deze wijze vanaf de achtergevel in alle richtingen, in een waaier rond de achtergevel, moet worden gemeten.
[verzoeker] stelt dat het college de bepaling en ligging van de belemmeringenstrook ten onrechte alleen loodrecht achter de achtergevel heeft gemeten, terwijl in artikel 7.2.1 niet is vermeld dat alleen haaks vanaf de achtergevel moet worden gemeten. De door het college bepleite haakse meting vloeit ook niet voort uit de onder artikel 2.7.1 van de planregels weergegeven afbeelding. Die afbeelding is volgens hem illustratief en niet bepalend voor de wijze van meten.
Tenslotte wijst [verzoeker] erop dat in artikel 2.7.1 wordt gesproken over het plangebied aan de achterzijde. Het begrip achterzijde is volgens hem niet beperkt tot loodrecht achter de achtergevel.
3.1. Het college stelt zich op het standpunt dat het op de verbeelding geprojecteerde bouwvlak achter de woning van [verzoeker] buiten de belemmeringenstrook als bedoeld in artikel 7.2.1 van de planregels ligt. De tekst in artikel 7.2.1, inclusief de daarin opgenomen afbeelding is juridisch bindend en dus bepalend voor de wijze van meten. De afbeelding is niet indicatief. De afbeelding geeft volgens het college aan dat loodrecht vanaf de achtergevel dient te worden gemeten.
Het college stelt voorts dat artikel 7.2.1 van dit plan een specifiek meetvoorschrift bevat. In de tekst en op de afbeelding is uitdrukkelijk bepaald op welke wijze de belemmeringenstrook moet worden bepaald, zodat het algemene meetvoorschrift uit artikel 2 van het bestemmingsplan niet van toepassing is.
Om tegemoet te komen aan de wens van [verzoeker] is bij de vaststelling van het plan door de spiegeling van de woning en de garage op kavel 9 de woning verder van de perceelsgrens met [verzoeker] af komen te liggen, aldus het college.
3.2. Artikel 7.2.1 van de planregels van dit plan luidt:
"Op de in lid 7.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat bij de inrichting van het plangebied aan de achterzijde van de bestaande woning aan de [locatie] een belemmeringenstrook van 30˚, gemeten uit een afstand van 12 m uit de bestaande achtergevel van deze woning, zal worden aangehouden voor wat betreft de bouwhoogte van de nieuwe bebouwing, een en ander overeenkomstig bijgaande afbeelding."
3.3. Ingevolge artikel 1 van het plan zijn de bepalingen uit het bestemmingsplan "Meerpolder 2012" van toepassing. In artikel 1 van dat bestemmingsplan zijn definitiebepalingen opgenomen.
Volgens artikel 1 dient onder achtergevel te worden verstaan de gevel exclusief de aan- en uitbouwen aan deze gevel, aan de achterzijde van een gebouw.
3.4. De voorzieningenrechter overweegt dat de tekst in artikel 7.2.1 in samenhang bezien met de afbeelding in artikel 7.2.1 van de planregels bepalend is voor het meten van de belemmeringenstrook. Uit de tekst van dat artikel volgt dat een belemmeringenstrook van 30˚ gemeten uit een afstand van 12 m vanaf de achtergevel van de woning van [verzoeker] dient te worden aangehouden. Dat de belemmeringenstrook afhankelijk is van de gemeten hoek, dat rondom de achtergevel gemeten dient te worden, dan wel dat een andere wijze van meten gehanteerd dient te worden, kan de voorzieningenrechter niet afleiden uit de tekst in samenhang bezien met de afbeelding in artikel 7.2.1 van de planregels.
De voorzieningenrechter ziet op voorhand geen aanleiding de uitleg van het college onjuist te achten. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat het op de verbeelding opgenomen bouwvlak in strijd is met artikel 7.2.1 van de planregels.
Wijziging bestemmingsgrens
4. [verzoeker] stelt dat het college ten onrechte gebruik heeft gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid uit artikel 37.1, onder b, van het bestemmingsplan. Het college heeft door gebruik te maken van deze wijzigingsbevoegdheid de bestemmingsgrens ten zuiden van zijn woning aangepast en aan een strook ten zuiden van zijn woning de bestemming "Wonen" toegekend. [verzoeker] stelt dat artikel 37.1, onder b, van het bestemmingsplan de voorwaarden stelt dat een bestemmingsgrens alleen kan worden gewijzigd indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken dat verschuivingen in verband met ingekomen bouwaanvragen nodig zijn ter uitvoering van een bouwplan op voorwaarde dat de oppervlakte van het betreffende bestemmingsvlak dan wel bouwvlak met niet meer dan 20% zal worden gewijzigd. Volgens [verzoeker] is aan deze voorwaarden niet voldaan. [verzoeker] vreest dat inwerkingtreding van dit plan ertoe leidt dat een omgevingsvergunning voor bouwen op de desbetreffende strook kan worden aangevraagd en verleend.
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat op de door [verzoeker] bedoelde strook geen bouwvlak is opgenomen, zodat het plan op de desbetreffende strook geen bebouwing mogelijk maakt. De voorzieningenrechter is van oordeel dat met het verzoek in zoverre geen spoedeisend belang is gemoeid dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt.
6. Gelet op het vorenstaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A. Heinen, griffier.
w.g. Uylenburg w.g. Heinen
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2019
632.