201801826/1/A1.
Datum uitspraak: 27 februari 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1],
2. [appellant sub 2] en anderen,
allen wonend te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer,
tegen de tussenuitspraak van 11 december 2017 en de einduitspraak van 18 januari 2018 van de rechtbank Noord-Holland in zaak nr. 17/2913 in het geding tussen:
[appellant sub 1]
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer.
Procesverloop
Bij besluit van 27 januari 2017 heeft het college aan de gemeente Haarlemmermeer een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van 43 bomen aan het Bervoetsbos te Hoofddorp.
Bij besluit van 12 mei 2017 heeft het college het door [appellant sub 1] daartegen gemaakte bezwaar, voor zover thans van belang, ongegrond verklaard.
[appellant sub 1] heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Bij tussenuitspraak van 11 december 2017 (hierna: de tussenuitspraak) heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak het geconstateerde gebrek in het besluit van 12 mei 2017 te herstellen. Deze uitspraak is aangehecht.
Het college heeft de rechtbank bij brief van 21 december 2017 meegedeeld geen gebruik te maken van de gelegenheid om het gebrek te herstellen.
Bij uitspraak van 18 januari 2018 (hierna: de einduitspraak) heeft de rechtbank het door [appellant sub 1] ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 12 mei 2017 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak. Deze uitspraak is eveneens aangehecht.
Bij besluit van 5 februari 2018 heeft het college het besluit van 12 mei 2017 (lees: het besluit van 27 januari 2017) herroepen voor zover dat besluit ziet op de twaalf bomen in het noordoostelijke deel van het Bervoetsbos.
Bij brief van 27 februari 2018, ontvangen door de rechtbank op 1 maart 2018, heeft [appellant sub 1] de rechtbank verzocht de tussenuitspraak te rectificeren.
[appellant sub 2] en anderen hebben op 3 maart 2018 hoger beroep ingesteld tegen de tussenuitspraak en de einduitspraak.
Bij brief van 5 maart 2018 heeft de rechtbank aan [appellant sub 1] meegedeeld dat er geen aanleiding is voor rectificatie van de tussenuitspraak.
Bij brief van 12 maart 2018, ontvangen door de rechtbank op 13 maart 2018, heeft [appellant sub 1] beroep ingesteld tegen het besluit van 5 februari 2018 en verzocht de brief van 27 februari 2018 te beschouwen als hogerberoepschrift.
De rechtbank heeft de brieven van [appellant sub 1] van 27 februari 2018 en 12 maart 2018 aan de Afdeling gezonden.
Bij brief van 14 maart 2018, ontvangen door de rechtbank op 15 maart 2018, heeft [appellant sub 2] beroep ingesteld tegen het besluit van 5 februari 2018. De rechtbank heeft dit beroep doorgezonden aan de Afdeling.
[appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
Het college, [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen hebben schriftelijke uiteenzettingen gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 december 2018, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen en het college, vertegenwoordigd door C. Baarse en R.E. Laman, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De wet- en regelgeving die ten grondslag ligt aan de hierna volgende rechtsoverwegingen is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
2. Het college heeft bij het besluit van 27 januari 2017, gehandhaafd bij het besluit van 12 mei 2017, een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van 43 bomen aan het Bervoetsbos te Hoofddorp. [appellant sub 1] woont aan het [locatie].
De rechtbank heeft in de tussenuitspraak overwogen dat het beroep van [appellant sub 1] zich beperkt tot de twaalf bomen die zijn gelegen in het noordoostelijke deel van het Bervoetsbos, tussen de huizen met nummers 135 en 153. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college niet afdoende heeft onderbouwd dat ter plaatse van deze twaalf bomen sprake is van dusdanige schade aan de bestrating als gevolg van wortelopdruk dat eenvoudig herstel daarvan, ook voor de langere termijn, niet mogelijk is. Weliswaar blijkt uit foto’s dat stoeptegels en stoepranden omhoog zijn gedrukt, maar onduidelijk is op welke bomen deze foto’s betrekking hebben. Dat het voor de gemeente technisch en economisch het meest eenvoudig is om de bomen te kappen in het kader van de herinrichting van de straat, is op zichzelf genomen onvoldoende om het besluit te kunnen dragen, zeker nu, naar ook niet in geschil is, de bomen van voldoende kwaliteit zijn. Dit argument is dan ook evenmin op zichzelf voldoende om een aanzienlijke afwijking van het Bomenplan 2015, waarin was voorzien in de kap van achttien in plaats van 43 bomen, te kunnen rechtvaardigen. De rechtbank heeft voorts overwogen dat niet is gebleken dat het college bij de besluitvorming de toepasselijke gemeentelijke bestemmings-, groen-, groenstructuur- of landschapsplannen heeft betrokken. Het besluit van 12 mei 2017 is naar het oordeel van de rechtbank niet draagkrachtig gemotiveerd. De rechtbank heeft het college in de gelegenheid gesteld om dit gebrek te herstellen.
Omdat het college geen gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen, heeft de rechtbank in de einduitspraak het beroep van [appellant sub 1] gegrond verklaard, het besluit van 12 mei 2017 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van de einduitspraak en de tussenuitspraak.
Het hoger beroep van [appellant sub 1]
3. Het college stelt in zijn schriftelijke uiteenzetting dat het hoger beroep van [appellant sub 1] niet tijdig is ingesteld en daarom niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De einduitspraak is verzonden op 18 januari 2018, zodat de hogerberoepstermijn eindigde op 1 maart 2018. Het hogerberoepschrift van [appellant sub 1] is pas op 13 maart 2018 ontvangen.
3.1. [appellant sub 1] heeft de rechtbank in zijn brief van 27 februari 2018 meegedeeld dat in zijn aanvullend beroepschrift van 21 juli 2017 is vermeld dat zijn beroep zich richt tegen de omgevingsvergunning, voor zover deze ziet op het kappen van vijftien bomen in het noordoostelijke deel van het Bervoetsbos. In de tussenuitspraak wordt volgens hem ten onrechte overwogen dat zijn beroep zich beperkt tot de kap van twaalf bomen. [appellant sub 1] heeft de rechtbank verzocht dit aan te passen.
De rechtbank heeft dit verzoek bij brief van 5 maart 2018 afgewezen. Daarbij is vermeld dat het aantal van twaalf bomen is vastgesteld aan de hand van wat ter zitting is besproken. Er is dus geen sprake van een fout in de beslissing, aldus de rechtbank.
[appellant sub 1] heeft met de brief van 27 februari 2018 te kennen gegeven dat hij het niet eens is met de tussenuitspraak. Zoals ook volgt uit de brief van rechtbank, is geen sprake van een kennelijke verschrijving, zodat de tussenuitspraak niet voor rectificatie in aanmerking komt (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 28 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3468). Naar het oordeel van de Afdeling had de rechtbank hierin aanleiding moeten zien de brief van 27 februari 2017 aan te merken als hogerberoepschrift en deze brief met toepassing van artikel 6:15 van de Awb zo spoedig mogelijk moeten doorzenden aan de Afdeling. De rechtbank heeft de Afdeling de brief op 12 maart 2018 toegezonden, weliswaar niet met toepassing van artikel 6:15 van de Awb. De Afdeling heeft de brief van 27 februari 2018 aangemerkt als een hogerberoepschrift. Nu de brief van 27 februari 2018 vóór afloop van de hogerberoepstermijn bij de rechtbank is ontvangen, is het hoger beroep, anders dan het college stelt, tijdig ingesteld. 4. [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat zijn beroep zich richtte tegen de omgevingsvergunning voor zover deze ziet op het kappen van vijftien bomen, niet slechts twaalf bomen. De tussenuitspraak en de einduitspraak zijn op dit punt dus onjuist. Dit leidt ook tot onduidelijkheid over welke bomen wel en welke bomen niet zullen worden gekapt, aldus [appellant sub 1].
4.1. Het college stelt zich op het standpunt dat [appellant sub 1] ter zitting van de rechtbank heeft bevestigd dat zijn beroep uitsluitend betrekking had op de kap van twaalf bomen. In de tussenuitspraak is dan ook terecht van dit aantal uitgegaan, aldus het college.
4.2. Naar het oordeel van de Afdeling is de rechtbank er terecht van uit gegaan dat het beroep van [appellant sub 1] zich uitsluitend richtte tegen de omgevingsvergunning, voor zover deze ziet op het kappen van twaalf bomen. In het beroepschrift van 22 juni 2017 is niet vermeld op hoeveel bomen het beroep ziet. [appellant sub 1] vermeldt daarin meermaals dat de bomen zijn gelegen aan het Bervoetsbos, maar noemt niet stelselmatig dezelfde huisnummers waartussen de bomen zijn gelegen. De twaalf bomen die de rechtbank in haar beoordeling heeft betrokken zijn allen gelegen langs de hoofdstraat van het Bervoetsbos, terwijl de drie bomen die de rechtbank volgens [appellant sub 1] ten onrechte niet bij haar beoordeling heeft betrokken in een zijstraat zijn gelegen. Eerst aan het slot van het aanvullend beroepschrift van 21 juli 2017 heeft [appellant sub 1] vermeld dat het beroep betrekking had op de kap van vijftien bomen. Uit het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting bij de rechtbank volgt echter dat [appellant sub 1] aan het begin van de zitting heeft meegedeeld dat het beroep zich richt tegen de twaalf bomen die in het noordoostelijke deel van het Bervoetsbos staan. Gedurende de zitting is uitsluitend over deze twaalf bomen gesproken. Gelet hierop heeft de rechtbank haar beoordeling van het beroep terecht beperkt tot de twaalf bomen.
Dat er onduidelijkheid bestond over de vraag op welke twaalf bomen de tussen- en einduitspraak zien, is niet gebleken. Ter zitting van de Afdeling is door [appellant sub 1] en het college bevestigd dat het beroep zag op de twaalf bomen die zijn gelegen langs de hoofdstraat van het Bervoetsbos, tussen de huisnummers 135 tot en met 153.
Het betoog faalt.
5. [appellant sub 1] beoogt met zijn hoger beroep een verdergaande vernietiging van het besluit van 12 mei 2017 te bewerkstelligen. Hij voert aan dat de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de twaalf bomen ook van toepassing zijn op de drie bomen waarop zijn hoger beroep ziet.
5.1. Uit artikel 6:13 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van die wet, vloeit voort dat een belanghebbende in hoger beroep geen onderdelen van een besluit kan bestrijden waartegen hij zich in beroep niet heeft gericht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.
Zoals onder 4.2 is overwogen, heeft [appellant sub 1] zijn beroep tegen het besluit van 12 mei 2017 ter zitting van de rechtbank nadrukkelijk beperkt tot die onderdelen van dit besluit die betrekking hebben op de twaalf bomen. Naar het oordeel van de Afdeling verzet artikel 6:13 van de Awb zich ertegen dat [appellant sub 1] zich in hoger beroep alsnog richt tegen de onderdelen van het besluit van 12 mei 2017 die betrekking hebben op de drie andere bomen. Het hoger beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.
6. Het hoger beroep van [appellant sub 1] tegen de verleende omgevingsvergunning zal in de einduitspraak niet-ontvankelijk worden verklaard voor zover de omgevingsvergunning betrekking heeft op het kappen van de drie bomen in de zijstraat van het Bervoetsbos, tussen huisnummers 141 en 143, en zal voor het overige ongegrond worden verklaard.
Het hoger beroep van [appellant sub 2] en anderen
7. [appellant sub 2] en anderen wonen in de nabijheid van de twaalf bomen waarop de tussen- en einduitspraak zien. Zij kunnen zich niet verenigen met de tussen- en einduitspraak en betogen dat deze bomen moeten worden gekapt.
7.1. Mede naar aanleiding van hetgeen het college over de tijdigheid van het hoger beroep van [appellant sub 2] en anderen in zijn schriftelijke uiteenzetting heeft gesteld, overweegt de Afdeling als volgt. De einduitspraak is verzonden op 18 januari 2018, zodat de termijn voor het indienen van een hogerberoepschrift is geëindigd op 1 maart 2018. Het hogerberoepschrift van [appellant sub 2] en anderen is op 3 maart 2018 digitaal ingediend en is daarom te laat. De Afdeling ziet geen aanleiding om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Weliswaar is de einduitspraak niet aan [appellant sub 2] en anderen toegezonden, zodat zij niet daags na 18 januari 2018 daarvan op de hoogte waren, maar ter zitting heeft het college toegelicht dat [appellant sub 2] bij e-mailbericht van de gemeente van 12 februari 2018 op de hoogte is gesteld van de einduitspraak. [appellant sub 2] heeft dit niet betwist. [appellant sub 2] en anderen hadden tussen 12 februari 2018 en 1 maart 2018 hoger beroep kunnen instellen tegen de tussen- en einduitspraak, al dan niet op nader aan te vullen gronden. De Afdeling ziet daarom geen grond voor het oordeel dat niet-ontvankelijkverklaring achterwege moet blijven.
8. Het hoger beroep van [appellant sub 2] en anderen zal in de einduitspraak niet-ontvankelijk worden verklaard.
9. Ter uitvoering van de einduitspraak heeft het college het besluit van 5 februari 2018 genomen. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van die wet, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding. Dit wil zeggen dat aan de zijde van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen beroepen van rechtswege zijn ontstaan.
Het beroep van rechtswege van [appellant sub 1]
10. [appellant sub 1] kan zich niet verenigen met het besluit van 5 februari 2018 omdat dit besluit uitsluitend ziet op de twaalf bomen die volgens de rechtbank niet mogen worden gekapt. [appellant sub 1] voert aan dat het college het besluit van 27 januari 2017 ook had moeten herroepen voor zover dat ziet op de drie bomen gelegen in de zijstraat van het Bervoetsbos, tussen huisnummers 141 en 143.
10.1. Het besluit van 5 februari 2018 is genomen naar aanleiding van de tussen- en einduitspraak van de rechtbank, waarin het besluit van 12 mei 2017 is vernietigd omdat daarin onvoldoende was gemotiveerd waarom de twaalf bomen waarop het beroep ziet mogen worden gekapt. Nu de uitspraken van de rechtbank uitsluitend betrekking hebben op de twaalf bomen, heeft het college het besluit van 5 februari 2018 terecht beperkt tot die twaalf bomen.
Het betoog faalt.
11. Het beroep van [appellant sub 1] tegen het besluit van 5 februari 2018 zal in de einduitspraak ongegrond worden verklaard.
Het beroep van rechtswege van [appellant sub 2] en anderen
12. Zoals onder 8 is overwogen, zal het hoger beroep van [appellant sub 2] en anderen in de einduitspraak niet-ontvankelijk worden verklaard. De ratio van de regeling inzake het bezwaar of beroep van rechtswege brengt met zich dat de niet-ontvankelijkheid van het oorspronkelijke rechtsmiddel niet de niet-ontvankelijkheid impliceert van het bezwaar of beroep van rechtswege. De ontvankelijkheid daarvan moet afzonderlijk worden beoordeeld. Een bezwaar of beroep van rechtswege is naar zijn aard tijdig ingediend, ook als het oorspronkelijke rechtsmiddel te laat is ingediend, mits ten tijde van het nemen van het nadere besluit nog niet op het oorspronkelijke rechtsmiddel is beslist. Die situatie doet zich hier voor. Het beroep van rechtswege van [appellant sub 2] en anderen tegen het besluit van 5 februari 2018 is dus ontvankelijk.
13. [appellant sub 2] en anderen kunnen zich niet verenigen met het besluit van 5 januari 2018 omdat zij overlast ervaren van de twaalf bomen. Zij hebben last van stuifmeel, katjes en gevallen bladeren en takken en moeten daardoor vier maal per jaar hun dakgoten schoonmaken. De blad- en takuitval veroorzaakt voorts schade aan auto’s en rioolaansluitingen. Daarnaast leiden de grote bomen tot vermindering van de opbrengst van zonnepanelen. [appellant sub 2] en anderen betogen verder dat de wortelopdruk van de bomen heeft geleid tot beschadiging van de bestrating, waardoor er gevaarlijke situaties voor voetgangers en verkeersdeelnemers ontstaan. De wortels van de bomen hebben ook de riolering beschadigd. Het college heeft de belangen van omwonenden die overlast ervaren van de bomen onvoldoende meegewogen en ten onrechte niet gemotiveerd waarom de bomen alsnog niet worden gekapt, aldus [appellant sub 2] en anderen.
13.1. Uit hoofde van de Algemene plaatselijke verordening 2016 gemeente Haarlemmermeer (hierna: de APV) is een kapvergunning vereist. Het bomenbeleid van de gemeente - waaronder ook het kapbeleid - is uiteengezet in de "Kadernota vervanging en herplantbeleid" van 8 januari 2015 (hierna: de Kadernota). Daarin is vermeld dat bomen op basis van overlast kunnen worden verwijderd in het geval dat:
- bomen van de eerste of tweede grootte die groeien binnen 2 m van de grenslijn van eens anders erf, te rekenen vanaf het midden van de voet van de boom, overlast geven voor direct omwonenden door overgroei van takken of door boomwortels. Bomen die op langere afstand van eens anders erf staan, worden niet om deze reden gekapt.
- de verharding door boomwortels wordt opgedrukt en dit leidt tot meer dan 8 cm hoogteverschil.
13.2. Het college heeft zich ter zitting terecht op het standpunt gesteld dat de door [appellant sub 2] en anderen gestelde overlast en schade als gevolg van blad- en takuitval en de verminderde opbrengst van zonnepanelen, gelet op de Kadernota, geen redenen opleveren om de twaalf bomen te kappen en daarvoor derhalve een omgevingsvergunning voor het kappen ervan te verlenen. Het college heeft hierin dan ook geen aanleiding hoeven zien om de omgevingsvergunning voor het kappen, waar het betreft de twaalf bomen in het besluit van 5 februari 2018, te handhaven.
Het betoog faalt in zoverre.
13.3. Over de door [appellant sub 2] en anderen genoemde beschadiging van de bestrating als gevolg van wortelopdruk en de beschadiging van de riolering door de wortels, overweegt de Afdeling als volgt.
In het besluit van 5 februari 2018 is vermeld dat het college heeft besloten de rechtbank geheel te volgen. Ter zitting heeft het college toegelicht dat het daarmee bedoelt dat de motivering van de tussen- en einduitspraak aan het besluit van 5 februari 2018 ten grondslag is gelegd. Ter zitting kon het college geen antwoord geven op de vraag of en, zo ja, welke van de twaalf bomen zich bevinden binnen 2 m van de grenslijn van de nabijgelegen erven. Verder heeft het college meegedeeld dat bij een deel van de twaalf bomen sprake is van een hoogteverschil in de verharding als gevolg van wortelopdruk van meer dan 8 cm. Het college kon evenwel niet duiden bij welke van de bomen hiervan sprake is. Het college heeft desgevraagd meegedeeld dat naar aanleiding van de tussen- en einduitspraak van de rechtbank niet is onderzocht bij welke bomen en in welke mate daarvan sprake is.
Uit de tussen- en einduitspraak volgt dat het college een nieuw besluit diende te nemen waarin draagkrachtig is gemotiveerd waarom de twaalf bomen al dan niet mogen worden gekapt. Met het besluit van 5 februari 2018 heeft het college gepoogd hieraan uitvoering te geven. Dit besluit is echter niet voorzien van een eigen motivering van het college waarbij - al dan niet op basis van nader onderzoek - is getoetst aan de weigeringsgronden terzake als opgenomen in de APV, in verbinding ook met hetgeen terzake in de Kadernota is aangegeven. Het besluit van 5 februari 2018 mist naar het oordeel van de Afdeling dan ook een deugdelijke motivering.
Het betoog slaagt in zoverre.
14. Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling het college opdragen om binnen twaalf weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het besluit van 5 februari 2018 te herstellen. Daartoe dient het college alsnog per boom toereikend te motiveren waarom de bij besluit van 27 januari 2017 verleende omgevingsvergunning, voor zover die ziet op het kappen van de twaalf bomen langs de hoofdstraat van het Bervoetsbos tussen de huisnummers 135 en 153, is herroepen, dan wel ter zake een gewijzigd besluit te nemen.
15. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
draagt het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer op om binnen twaalf weken na de verzending van deze tussenuitspraak:
- met inachtneming van overweging 14 het gebrek in het besluit van 5 februari 2018, kenmerk 2432180, te herstellen en daarbij het besluit van 5 februari 2018 zonodig te wijzigen, en
- de Afdeling en de andere partijen de uitkomst daarvan mee te delen en een eventueel gewijzigd besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mee te delen.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.
w.g. Hoekstra w.g. Graaff-Haasnoot
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2019
531-912.
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 6:7
De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken.
Artikel 6:8
1. De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
[…]
Artikel 6:9
1. Een bezwaar- of beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
[…]
Artikel 6:11
Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Artikel 6:13
Geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht, geen bezwaar heeft gemaakt of geen administratief beroep heeft ingesteld.
Artikel 6:19
1. Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
2. Het eerste lid geldt ook indien het bezwaar is gemaakt of het beroep is ingesteld nadat het bestuursorgaan het bestreden besluit heeft ingetrokken, gewijzigd of vervangen.
[…]
Artikel 6:24
Deze afdeling is met uitzondering van artikel 6:12 van overeenkomstige toepassing indien hoger beroep, incidenteel hoger beroep, beroep in cassatie of incidenteel beroep in cassatie kan worden ingesteld.
Artikel 8:51d
Indien de bestuursrechter in hoogste aanleg uitspraak doet, kan hij het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. De artikelen 8:51a, eerste lid, tweede volzin, en tweede lid, 8:51b, tweede en derde lid, en 8:51c, aanhef en onderdelen b tot en met d, zijn van toepassing.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2:2
1. Voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om:
[…]
g. houtopstand te vellen of te doen vellen,
[…]
geldt een zodanige bepaling als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning.
[…]
Artikel 2:18
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.2 kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening.