ECLI:NL:RVS:2019:672

Raad van State

Datum uitspraak
5 maart 2019
Publicatiedatum
5 maart 2019
Zaaknummer
201901186/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • H. Troostwijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake ondergrondse restafvalcontainer in Tiel

Op 5 maart 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek van een inwoner van Tiel, hierna te noemen verzoeker, om het treffen van een voorlopige voorziening. Dit verzoek volgde op een besluit van het dagelijks bestuur van Avri, dat op 24 januari 2019 de locatie T141 had aangewezen voor een ondergrondse restafvalcontainer. Verzoeker maakte bezwaar tegen dit besluit en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen.

De zitting vond plaats op 28 februari 2019, waar het dagelijks bestuur vertegenwoordigd was door mr. J.B. van Doorn en D. Post. Tijdens de procedure werd vastgesteld dat verzoeker griffierecht verschuldigd was. Volgens de Algemene wet bestuursrecht dient het griffierecht binnen twee weken na de mededeling van de verschuldigdheid te worden betaald. Verzoeker was op 11 februari 2019 op de verschuldigdheid van het griffierecht gewezen, met de mededeling dat betaling uiterlijk op 25 februari 2019 diende te geschieden.

Aangezien verzoeker niet aan deze betalingsverplichting heeft voldaan, werd het verzoek niet-ontvankelijk verklaard. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen feiten of omstandigheden waren die erop wezen dat verzoeker niet in verzuim was geweest. De uitspraak concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 5 maart 2019.

Uitspraak

201901186/1/A1.
Datum uitspraak: 5 maart 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van [verzoeker], wonend te Tiel, om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
verzoeker,
en
het dagelijks bestuur van Avri,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 24 januari 2019 heeft het dagelijks bestuur de locatie T141 aangewezen als locatie voor een ondergrondse restafvalcontainer op of bij het adres [locatie] te Tiel.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bezwaar gemaakt.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 28 februari 2019, waar het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. J.B. van Doorn en D. Post, is verschenen.
Overwegingen
1.    [verzoeker] is voor het door hem ingediende verzoek griffierecht verschuldigd. Een verzoek wordt ingevolge artikel 8:41, vierde, vijfde en zesde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:82, derde lid, van de Awb niet ontvankelijk verklaard indien storting of bijschrijving van het griffierecht niet heeft plaatsgevonden binnen twee weken na de dag van verzending van de mededeling waarin de indiener van een verzoekschrift is gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.    [verzoeker] is bij aangetekend verzonden brief van 11 februari 2019 op de verschuldigdheid van het griffierecht gewezen. Daarbij is meegedeeld dat het verschuldigde griffierecht binnen twee weken na de dag van verzending van de brief, dat wil zeggen uiterlijk 25 februari 2019, op de rekening van de Raad van State dient te zijn bijgeschreven of contant op het adres van de Raad van State dient te zijn betaald. Tevens is vermeld dat, indien het verschuldigde bedrag niet op de vermelde datum is ontvangen, het verzoek reeds om die reden niet-ontvankelijk wordt verklaard, behoudens in uitzonderlijke gevallen.
Het bedrag is niet binnen de aldus gestelde termijn op de rekening van de Raad van State bijgeschreven of contant op het adres van de Raad van State betaald. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden, op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat [verzoeker] in verzuim is geweest.
3.    Het verzoek is niet-ontvankelijk.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. W.D. Kamphorst-Timmer, griffier.
w.g. Troostwijk    w.g. Kamphorst-Timmer
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2019
776.