ECLI:NL:RVS:2019:689

Raad van State

Datum uitspraak
6 maart 2019
Publicatiedatum
6 maart 2019
Zaaknummer
201804410/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.M.H. Hoogvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing herstel Europees octrooi door Octrooicentrum Nederland

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van BPW Bergische Achsen KG tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 16 april 2018, waarin het beroep tegen de afwijzing van het verzoek om herstel van het Europees octrooi nr. 2355988 door het Octrooicentrum Nederland ongegrond werd verklaard. Het Octrooicentrum had op 23 januari 2017 het verzoek om herstel afgewezen, omdat Bergische Achsen de termijn voor het indienen van de vertaling van de gewijzigde conclusies niet had gehaald. De rechtbank oordeelde dat het Octrooicentrum een juiste uitleg had gegeven aan de relevante wetgeving, met name artikel 23 van de Rijksoctrooiwet 1995, en dat de termijn van twee maanden voor het indienen van het herstelverzoek op 28 september 2016 was verstreken.

Bergische Achsen stelde in hoger beroep dat de rechtbank had miskend dat het Octrooicentrum een onjuiste uitleg had gegeven aan artikel 23 van de Rijksoctrooiwet 1995. Zij voerde aan dat overmacht de oorzaak was van het niet in acht nemen van de termijn en dat deze oorzaak pas op 22 augustus 2016 was weggenomen. Het Octrooicentrum erkende in een nader stuk dat het een andere uitleg aan het begrip "de datum waarop de oorzaak van het niet in acht nemen van de termijn is weggenomen" moest geven. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat het hoger beroep gegrond was en dat de aangevallen uitspraak vernietigd moest worden.

De Afdeling verklaarde het beroep van Bergische Achsen gegrond en vernietigde het besluit van het Octrooicentrum van 22 maart 2017. De rechtsgevolgen van dat besluit werden in stand gelaten, omdat het verzoek om herstel te laat was ingediend. De Afdeling veroordeelde het Octrooicentrum tot vergoeding van de proceskosten van Bergische Achsen en gelastte de terugbetaling van het griffierecht.

Uitspraak

201804410/1/A3.
Datum uitspraak: 6 maart 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
BPW Bergische Achsen KG, gevestigd te Wiehl (Duitsland),
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 16 april 2018 in zaak nr. 17/3087 in het geding tussen:
Bergische Achsen
en
Octrooicentrum Nederland.
Procesverloop
Bij besluit van 23 januari 2017 heeft het Octrooicentrum het verzoek van Bergische Achsen om herstel van het Europees (NL) octrooi nr. 2355988 in de vorige toestand afgewezen.
Bij besluit van 22 maart 2017 heeft het Octrooicentrum het door Bergische Achsen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 april 2018 heeft de rechtbank het door
Bergische Achsen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Bergische Achsen hoger beroep ingesteld.
Het Octrooicentrum heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 januari 2019, waar Bergische Achsen, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het Octrooicentrum, vertegenwoordigd door mr. C. Witteman, zijn verschenen.
Overwegingen
Wettelijk kader
1.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Inleiding
2.    Het Europees octrooi met nr. 2355988 van Bergische Achsen wordt geacht niet in Nederland de in artikel 49 van de Rijksoctrooiwet 1995 (hierna: Row 1995) bedoelde rechtsgevolgen te hebben gehad, omdat de termijn van 27 juli 2016 voor het indienen van de vertaling van de na oppositie gewijzigde conclusies in Nederland onbenut is verstreken. Bergische Achsen heeft op 20 oktober 2016 verzocht om herstel.
Besluitvorming
3.    Het Octrooicentrum heeft aan de afwijzing van het verzoek om herstel ten grondslag gelegd dat Bergische Achsen het verzoek om herstel niet binnen twee maanden nadat bekend was dat de termijn niet was gehaald heeft gedaan, als bedoeld in artikel 23, derde lid, van de Row 1995.
Aangevallen uitspraak
4.    De rechtbank heeft overwogen dat het Octrooicentrum een juiste uitleg heeft gegeven aan artikel 23, derde lid, van de Row 1995. De rechtbank heeft verwezen naar de totstandkomingsgeschiedenis van dat artikel en overwogen dat daaruit volgt dat de wetgever uitdrukkelijk voor de term "de datum waarop de oorzaak van het niet in acht nemen van de termijn voor het verrichten van de desbetreffende handeling is weggenomen" heeft gekozen en daarmee heeft beoogd aansluiting te zoeken bij het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien (hierna: EOV), de daarbij behorende reglementen en de door het Europees Octrooi Bureau (hierna: EOB) daaraan gegeven uitleg. De rechtbank ziet gelet daarop reden om uit te gaan van de bedoeling van de wetgever. Nu Bergische Achsen reeds op 27 juli 2016 wist dat de termijn voor het indienen van de vertaling niet was gehaald, is de in artikel 23, derde lid, van de Row 1995 bedoelde termijn van twee maanden op 28 september 2016 verstreken. Volgens de rechtbank heeft het Octrooicentrum zich terecht op het standpunt gesteld dat de omstandigheid dat Bergische Achsen door vakantie feitelijk minder dan twee maanden de tijd heeft gehad om het verzoek om herstel in te dienen, voor haar eigen risico komt.
Hoger beroep
5.    Bergische Achsen betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het Octrooicentrum een onjuiste uitleg heeft gegeven aan artikel 23 van de Row 1995. Zij voert aan dat de door het Octrooicentrum genoemde jurisprudentie niet op elke situatie van toepassing is en dat ten onrechte niet naar de specifieke omstandigheden van het geval is gekeken. In dit geval is overmacht de oorzaak van het niet in acht nemen van de termijn en die oorzaak is pas op 22 augustus 2016 weggenomen. Op die dag heeft een monteur van KPN immers een nieuwe verbindingslijn gelegd en het verbindingsprobleem, waardoor het herstelverzoek niet eerder kon worden ingediend, opgelost. Nu het herstelverzoek op 20 oktober 2016 is ingediend is dat derhalve binnen de termijn van twee maanden als bedoeld in artikel 23, derde lid, van de Row 1995, aldus Bergische Achsen.
5.1.    Het Octrooicentrum heeft in een nader stuk van 9 januari 2019 erkend dat het aan het begrip "de datum waarop de oorzaak van het niet in acht nemen van de termijn voor het verrichten van de desbetreffende handeling is weggenomen" een andere uitleg dient te geven dan het aanvankelijk in het besluit van 22 maart 2017 heeft gedaan. Het heeft hierover toegelicht dat uit onder andere uitspraken van het EOB volgt, dat om de tijdigheid van het verzoekschrift te bepalen, er vier categorieën van oorzaken blijken te zijn van het niet in acht nemen van de termijn voor het verrichten van de desbetreffende handeling. Een van die oorzaken is "overmacht", de omstandigheid waarop Bergische Achsen zich heeft beroepen. Het gaat om de situatie dat de verantwoordelijke persoon weet van de termijn, weet dat de bijbehorende actie niet is gedaan, weet dat die actie wel had moeten worden gedaan, maar niet anders kon door een vorm van overmacht. Volgens het Octrooicentrum doet die situatie zich in dit geval voor en is inderdaad sprake van overmacht, zoals Bergische Achsen in beroep heeft betoogd. Reeds hierom komt het besluit van 22 maart 2017 voor vernietiging in aanmerking.
Het betoog slaagt.
Tussenconclusie
6.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep gegrond verklaren en het besluit van 22 maart 2017, wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht vernietigen. De Afdeling zal hierna onderzoeken of er aanleiding is de rechtsgevolgen van dat besluit in stand te laten.
In stand laten rechtsgevolgen
6.1.    Het Octrooicentrum heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het verzoek om herstel niet is ingediend binnen twee maanden na de dag waarop de oorzaak van het niet in acht nemen van de termijn voor het verrichten van de desbetreffende handeling is weggenomen. De oorzaak betrof een situatie van overmacht, omdat de voor het indienen van de vertaling verantwoordelijke persoon op 27 juli 2016 wegens een verbindingsprobleem niet in staat was om vanaf zijn vakantieadres met zijn computer in te loggen op het netwerk van zijn werk om de vertaling in te dienen. De voor het indienen van de vertaling verantwoordelijke persoon had echter kort na het ontstaan van de overmachtssituatie via andere wegen alsnog het verzoek om herstel en de vertaling kunnen indienen. Dat hij heeft gewacht tot eerder genoemd verbindingsprobleem op 22 augustus 2016 was hersteld, dient voor risico van Bergische Achsen te komen. Het verzoek kon derhalve ruimschoots voor 20 oktober 2016 ingediend worden. Het verzoek om herstel van 20 oktober 2016 is derhalve te laat ingediend.
Gelet hierop zal de Afdeling bepalen dat de rechtgevolgen van het vernietigde besluit van 22 maart 2017 in stand blijven.
7.    Het Octrooicentrum dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 16 april 2018 in zaak nr. 17/3087;
III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van Octrooicentrum Nederland van 22 maart 2017, kenmerk ORE/EP2355988/L073;
V.    bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;
VI.    veroordeelt Octrooicentrum Nederland tot vergoeding van bij BPW Bergische Achsen KG in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.048,00 (zegge: tweeduizendachtenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII.    gelast dat Octrooicentrum Nederland aan BPW Bergische Achsen KG het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 841,00 (zegge: achthonderdeenenveertig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Veenboer, griffier.
w.g. Hoogvliet    w.g. Veenboer
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2019
730.
Rijksoctrooiwet 1995
Artikel 23
1. Indien de aanvrager of de houder van een octrooi dan wel de houder van een Europees octrooi, ondanks het betrachten van alle in de gegeven omstandigheden geboden zorgvuldigheid, niet in staat is geweest een termijn ten opzichte van het bureau of het bureau bedoeld in artikel 99 in acht te nemen, wordt op zijn verzoek door het bureau de vorige toestand hersteld, indien het niet in acht nemen van de termijn ingevolge deze rijkswet rechtstreeks heeft geleid tot het verlies van enig recht of rechtsmiddel.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op het niet in acht nemen van de hierna in het derde lid bedoelde termijn.
3. Het verzoek wordt binnen twee maanden, te rekenen vanaf de datum waarop de oorzaak van het niet in acht nemen van de termijn voor het verrichten van de desbetreffende handeling is weggenomen, doch uiterlijk binnen een termijn van een jaar na het verstrijken van de niet in acht genomen termijn, ingediend. De nog niet verrichte handeling moet uiterlijk gelijktijdig met het verzoek geschieden. Bij de indiening wordt een bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur te bepalen bedrag betaald.
4. Het bureau tekent het herstel in het octrooiregister aan.
5. Degene, die in het tijdvak, gelegen tussen het verlies van het recht of het rechtsmiddel en het herstel in de vorige toestand, begonnen is met de vervaardiging of toepassing binnen Nederland, Curaçao of Sint Maarten in of voor zijn bedrijf van datgene, waarvoor tengevolge van het herstel een octrooi van kracht is, dan wel een begin van uitvoering heeft gegeven aan zijn voornemen daartoe, blijft niettegenstaande het octrooi bevoegd de in artikel 53, eerste lid, bedoelde handelingen te verrichten. Artikel 55, tweede en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
6. Bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur worden nadere regels gesteld over het herstel van het recht van voorrang.
Artikel 49
Met inachtneming van het in deze rijkswet bepaalde hebben Europese octrooien vanaf de dag, waarop overeenkomstig artikel 97, derde lid, van het Europees Octrooiverdrag de vermelding van de verlening is gepubliceerd, dezelfde rechtsgevolgen en zijn zij aan hetzelfde recht onderworpen als de overeenkomstig artikel 36 van deze rijkswet verleende octrooien.
Verdrag inzake de verlening van Europese Octrooien
Artikel 122
1. Een aanvrager of houder van een Europees octrooi die, ondanks het betrachten van alle in de gegeven omstandigheden geboden zorgvuldigheid, niet in staat is geweest ten aanzien van het Europees Octrooibureau een termijn in acht te nemen, wordt op verzoek in zijn rechten hersteld indien het niet-naleven van deze termijn rechtstreeks tot gevolg heeft dat de Europese octrooiaanvrage of een verzoek wordt afgewezen, dat de aanvrage wordt geacht te zijn ingetrokken, dat het Europees octrooi herroepen wordt of dat een ander recht of rechtsmiddel verloren gaat.
2. Het Europees Octrooibureau willigt het verzoek in, mits voldaan wordt aan de voorwaarden van het eerste lid en de vereisten vastgesteld in het Uitvoeringsreglement. Is dat niet het geval dan wijst zij het verzoek af.
3. Indien het verzoek wordt ingewilligd, worden de rechtsgevolgen van het verzuim van de termijn geacht niet te zijn ingetreden.