ECLI:NL:RVS:2019:805

Raad van State

Datum uitspraak
13 maart 2019
Publicatiedatum
13 maart 2019
Zaaknummer
201806368/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen herziening kinderopvangtoeslag door Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 22 juni 2018 haar beroep ongegrond verklaarde. De Belastingdienst/Toeslagen had op 12 mei 2017 het voorschot kinderopvangtoeslag voor het jaar 2016 herzien naar € 503,00. Dit besluit werd genomen na een bezwaar van [appellante], dat gedeeltelijk gegrond werd verklaard voor opvang bij kindercentrum A, maar ongegrond voor opvang door tussenkomst van gastouderbureau. De rechtbank oordeelde dat [appellante] niet kon aantonen wat het daadwerkelijke aantal opvanguren en de bijbehorende kosten waren, waardoor zij geen recht had op kinderopvangtoeslag voor de gastouderopvang.

In hoger beroep voerde [appellante] aan dat de Belastingdienst/Toeslagen inconsistent was door wel toeslag toe te kennen voor opvang bij kindercentrum A, maar niet voor de gastouderopvang. De Raad van State oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt stelde dat [appellante] geen aanspraak had op kinderopvangtoeslag voor de gastouderopvang, omdat zij niet kon aantonen hoeveel uren zij als gastouder en als zzp’er in de zorg had gewerkt. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201806368/1/A2.
Datum uitspraak: 13 maart 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 22 juni 2018 in zaak nr. 17/5433 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 12 mei 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag van [appellante] voor het jaar 2016 herzien naar € 503,00.
Bij besluit van 11 september 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard wat betreft de opvang bij [kindercentrum A] en ongegrond verklaard wat betreft de opvang door tussenkomst van [gastouderbureau].
Bij uitspraak van 22 juni 2018 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 februari 2019, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    [appellante] is werkzaam als zelfstandige zonder personeel (hierna: zzp’er) in de zorg en daarnaast is zij werkzaam als gastouder. [appellante] heeft voor de opvang van haar kind gebruik gemaakt van kinderopvang bij kindercentra [kindercentrum B] en [kindercentrum A] en gastouderopvang door tussenkomst van [gastouderbureau]. Hiervoor heeft zij kinderopvangtoeslag aangevraagd.
2.    De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich in het besluit van 11 september 2017 op het standpunt gesteld dat [appellante] geen aanspraak heeft op kinderopvangtoeslag voor de gastouderopvang door tussenkomst van [gastouderbureau]. De Belastingdienst/Toeslagen heeft daaraan ten grondslag gelegd dat ingevolge artikel 1.6a van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: de Wko) een ouder geen aanspraak heeft op een kinderopvangtoeslag in de kosten van gastouderopvang voor zover die ouder arbeid verricht als gastouder. Doordat [appellante] niet kan aantonen hoeveel uren zij als gastouder en hoeveel uren zij als zzp’er in de zorg heeft gewerkt, heeft zij geen recht op kinderopvangtoeslag. De Belastingdienst/Toeslagen heeft daaraan voorts ten grondslag gelegd dat uit de jaaropgave die hij bij het gastouderbureau heeft opgevraagd volgt dat de kosten van gastouderopvang over 2016 veel lager zijn dan de kosten die volgen uit de jaaropgave die [appellante] heeft overgelegd. Verder heeft [appellante] ondanks de verzoeken daartoe geen bankafschriften overgelegd waaruit de maandelijkse betalingen aan het gastouderbureau blijken. Hierdoor kan niet worden beoordeeld wat de kosten van gastouderopvang over 2016 zijn geweest en of deze kosten volledig zijn betaald.
Aangevallen uitspraak
3.    De rechtbank heeft geoordeeld dat, nu het op de facturen en de jaaropgave opgenomen aantal uren gastouderopvang niet overeenkomt met de verklaring van de gastouder en de gastouder geen administratie heeft bijgehouden, [appellante] niet kan aantonen wat het daadwerkelijke aantal opvanguren en de daaraan verbonden kosten van gastouderopvang zijn geweest. Reeds hierom heeft [appellante] geen recht op kinderopvangtoeslag voor de gastouderopvang over 2016. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat [appellante] evenmin recht heeft op kinderopvangtoeslag voor de gastouderopvang over 2016 omdat op grond van de door haar verstrekte gegevens niet kan worden vastgesteld hoeveel uren zij als zzp’er en hoeveel uren zij als gastouder heeft gewerkt.
Hoger beroep
4.    [appellante] bestrijdt dit oordeel van de rechtbank. Zij voert aan dat de Belastingdienst/Toeslagen zichzelf tegenspreekt door wel kinderopvangtoeslag toe te kennen voor de opvang bij het [kindercentrum A] en niet voor de gastouderopvang door tussenkomst van [gastouderbureau].
4.1.    Artikel 1.5, eerste lid, van de Wko luidt:
"Een ouder heeft aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten, indien het betreft:
a. kinderopvang in een geregistreerd kindercentrum; of
b. gastouderopvang in een geregistreerde voorziening voor gastouderopvang."
Artikel 1.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wko luidt:
"Een ouder heeft voor een berekeningsjaar aanspraak op een kinderopvangtoeslag, indien de ouder in dat jaar tegenwoordige arbeid verricht waaruit inkomen uit werk en woning in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt genoten."
Artikel 1.6a van de Wko luidt:
"In afwijking van de artikelen 1.5 en 1.6, heeft een ouder als bedoeld in artikel 1.6, eerste lid, onderdeel a, voor zover die ouder de arbeid verricht als gastouder, geen aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten van gastouderopvang in een geregistreerde voorziening voor gastouderopvang."
Artikel 18, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen luidt:
"Een belanghebbende, een partner en een medebewoner verstrekken de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn."
4.2.    In artikel 1.6a van de Wko is bepaald dat een ouder die tegenwoordige arbeid verricht waaruit inkomen uit werk en woning in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt genoten, aanspraak heeft op een kinderopvangtoeslag voor gastouderopvang in een geregistreerde voorziening voor gastouderopvang, voor zover die ouder die arbeid niet als gastouder verricht. Dit betekent dat degene die aanspraak op kinderopvangtoeslag voor gastouderopvang wil maken en een gedeelte van het aantal gewerkte uren als gastouder werkzaam is, het aantal niet als gastouder gewerkte uren moet aantonen en daartoe een deugdelijke administratie moet bijhouden (vergelijk de uitspraak van 12 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:998).
4.3.    Niet in geschil is dat [appellante] in 2016 heeft gewerkt. In geschil is hoeveel uren zij als zzp‘er in de zorg en hoeveel uren zij als gastouder heeft gewerkt.
In hoger beroep heeft [appellante] een overzicht van het door haar in 2016 gewerkte aantal uren als gastouder en als zzp’er overgelegd. Zoals de Belastingdienst/Toeslagen terecht heeft aangevoerd, wordt dit overzicht niet ondersteund door bewijsstukken uit objectieve, verifieerbare bronnen. Dit overzicht kan daarom niet als bewijs dienen voor het aantal als zzp’er gewerkte uren. Gelet hierop heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt gesteld dat [appellante] geen aanspraak heeft op kinderopvangtoeslag voor de gastouderopvang door tussenkomst van [gastouderbureau]. De Belastingdienst/Toeslagen spreekt zichzelf niet tegen door wel kinderopvangtoeslag toe te kennen voor de opvang bij [kindercentrum A], omdat het bepaalde in artikel 1.6a van de Wko niet van toepassing is op kinderopvang in een kindercentrum.
4.4.    Het betoog faalt.
5.    Nu de rechtbank reeds vanwege het voorgaande terecht heeft geoordeeld dat [appellante] geen recht heeft op kinderopvangtoeslag voor de gastouderopvang over 2016, wordt niet toegekomen aan de bespreking van hetgeen [appellante] over de verklaring van de gastouder heeft aangevoerd.
Conclusie
6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.A. Komduur, griffier.
w.g. Van Altena    w.g. Komduur
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2019
809.