ECLI:NL:RVS:2020:1002
Raad van State
- Hoger beroep
- J.J. van Eck
- Rechtspraak.nl
Onbevoegdheid van de Raad van State in hoger beroep vreemdelingenbewaring
Op 8 april 2020 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de vreemdeling die in vreemdelingenbewaring was gesteld. De vreemdeling was op 24 september 2019 in bewaring genomen, en had tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 26 maart 2020 het beroep ongegrond verklaarde, hoger beroep ingesteld. De rechtbank had ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling werd vertegenwoordigd door mr. W.P.R. Peeters, advocaat te Rijsbergen.
In de overwegingen van de Raad van State werd vastgesteld dat de uitspraak van de rechtbank betrekking had op het voortduren van de maatregel van bewaring, waartegen geen hoger beroep mogelijk is volgens de wet. De Raad van State oordeelde dat de argumenten van de vreemdeling in hoger beroep geen aanleiding gaven om het hoger beroep toch in behandeling te nemen. Het verbod op hoger beroep kan alleen worden doorbroken in gevallen waar geen eerlijk proces heeft plaatsgevonden, wat in dit geval niet aan de orde was.
Uiteindelijk verklaarde de Raad van State zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. J.J. van Eck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.T. Annen, griffier, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.