ECLI:NL:RVS:2020:1033
Raad van State
- Hoger beroep
- J.J. van Eck
- Rechtspraak.nl
Onbevoegdheid van de Raad van State in hoger beroep tegen vreemdelingenbewaring
Op 8 april 2020 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling die in vreemdelingenbewaring was gesteld. De vreemdeling was op 3 februari 2020 in bewaring genomen, en had tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 26 maart 2020 het beroep ongegrond verklaarde, hoger beroep ingesteld. De rechtbank had ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. W.P.R. Peeters, voerde in hoger beroep aan dat er redenen waren om het hoger beroep toch in behandeling te nemen, ondanks het verbod op hoger beroep in deze situatie.
De Raad van State overwoog dat de uitspraak van de rechtbank betrekking had op het voortduren van de maatregel van bewaring, waartegen geen hoger beroep mogelijk is volgens de Vreemdelingenwet 2000. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat de argumenten van de vreemdeling geen aanleiding gaven om het hoger beroep toch te behandelen. Er was geen sprake van een eerlijk proces, wat een uitzondering op het verbod op hoger beroep zou kunnen rechtvaardigen. Daarom verklaarde de Afdeling zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen.
De beslissing werd genomen door mr. J.J. van Eck, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. M.T. Annen, griffier. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum, 8 april 2020.