ECLI:NL:RVS:2020:1033

Raad van State

Datum uitspraak
8 april 2020
Publicatiedatum
8 april 2020
Zaaknummer
202002260/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.J. van Eck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de Raad van State in hoger beroep tegen vreemdelingenbewaring

Op 8 april 2020 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling die in vreemdelingenbewaring was gesteld. De vreemdeling was op 3 februari 2020 in bewaring genomen, en had tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 26 maart 2020 het beroep ongegrond verklaarde, hoger beroep ingesteld. De rechtbank had ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. W.P.R. Peeters, voerde in hoger beroep aan dat er redenen waren om het hoger beroep toch in behandeling te nemen, ondanks het verbod op hoger beroep in deze situatie.

De Raad van State overwoog dat de uitspraak van de rechtbank betrekking had op het voortduren van de maatregel van bewaring, waartegen geen hoger beroep mogelijk is volgens de Vreemdelingenwet 2000. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat de argumenten van de vreemdeling geen aanleiding gaven om het hoger beroep toch te behandelen. Er was geen sprake van een eerlijk proces, wat een uitzondering op het verbod op hoger beroep zou kunnen rechtvaardigen. Daarom verklaarde de Afdeling zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen.

De beslissing werd genomen door mr. J.J. van Eck, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. M.T. Annen, griffier. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum, 8 april 2020.

Uitspraak

202002260/1/V3.
Datum uitspraak: 8 april 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 26 maart 2020 in zaak nr. NL20.6586 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 3 februari 2020 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld.
Bij uitspraak van 26 maart 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. W.P.R. Peeters, advocaat te Rijsbergen, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.    De uitspraak van de rechtbank gaat over het voortduren van de maatregel van bewaring (artikel 96 van de Vw 2000). Hiertegen kan geen hoger beroep worden ingesteld (artikel 84, aanhef en onder a, van de Vw 2000).
2.    Wat de vreemdeling in hoger beroep aanvoert, is geen reden om het hoger beroep toch in behandeling te nemen. Het verbod op hoger beroep kan alleen worden doorbroken als er geen eerlijk proces is geweest. Dit doet zich hier niet voor.
3.    De Afdeling is onbevoegd van het hoger beroep kennis te nemen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen.
Aldus vastgesteld door mr. J.J. van Eck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.T. Annen, griffier.
w.g. Van Eck    w.g. Annen
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 april 2020
765.