ECLI:NL:RVS:2020:1049
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Sevenster
- Rechtspraak.nl
Onbevoegdheid van de Raad van State in hoger beroep tegen vreemdelingenbewaring
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling die in vreemdelingenbewaring is gesteld op 14 december 2019. De vreemdeling heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 30 maart 2020 het beroep ongegrond verklaarde en het verzoek om schadevergoeding afwees. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. P. Scholtes, heeft hoger beroep ingesteld bij de Raad van State. De Raad van State heeft in zijn uitspraak van 15 april 2020 geoordeeld dat de rechtbank niet bevoegd was om het hoger beroep te behandelen. Dit is gebaseerd op artikel 84 van de Vreemdelingenwet 2000, waaruit blijkt dat tegen de maatregel van bewaring geen hoger beroep kan worden ingesteld, tenzij er sprake is van een onterecht proces. De Raad van State heeft vastgesteld dat er geen reden is om het verbod op hoger beroep te doorbreken, omdat er geen sprake was van een oneerlijk proces. De Raad van State verklaart zich derhalve onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid hoeft geen proceskosten te vergoeden.