ECLI:NL:RVS:2020:1050

Raad van State

Datum uitspraak
15 april 2020
Publicatiedatum
14 april 2020
Zaaknummer
202002316/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Sevenster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de Raad van State in hoger beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin het beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel ongegrond werd verklaard. De rechtbank had op 3 april 2020 geoordeeld dat de vreemdeling, die was vertegenwoordigd door mr. S.J. Koolen, geen recht had op schadevergoeding. De vreemdeling had op 28 februari 2020 een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd gekregen, waartegen hij in beroep ging. De Raad van State, in zijn uitspraak van 15 april 2020, heeft vastgesteld dat de rechtbank niet bevoegd was om het hoger beroep te behandelen, omdat volgens de wet (artikel 84 van de Vreemdelingenwet 2000) tegen het voortduren van de vrijheidsontnemende maatregel geen hoger beroep mogelijk is. De Raad van State oordeelde dat de argumenten van de vreemdeling in hoger beroep niet voldoende waren om het verbod op hoger beroep te doorbreken, aangezien er geen sprake was van een onterecht proces. De Raad verklaarde zich daarom onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid werd niet verplicht om de proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202002316/1/V3.
Datum uitspraak: 15 april 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 3 april 2020 in zaak nr. NL20.7425 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 28 februari 2020 is aan de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Bij uitspraak van 3 april 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.J. Koolen, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling heeft een nader stuk ingebracht.
Overwegingen
1.    De uitspraak van de rechtbank gaat over het voortduren van de vrijheidsontnemende maatregel (artikel 96 van de Vw 2000). Hiertegen kan geen hoger beroep worden ingesteld (artikel 84, aanhef en onder a, van de Vw 2000).
2.    Wat de vreemdeling in hoger beroep aanvoert, is geen reden om het hoger beroep toch in behandeling te nemen. Het verbod op hoger beroep kan alleen worden doorbroken als er geen eerlijk proces is geweest. Dit doet zich hier niet voor.
3.    De Afdeling is onbevoegd van het hoger beroep kennis te nemen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart zich onbevoegd van het hoger beroep kennis te nemen.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van M.E. van Laar LLM, griffier.
w.g. Sevenster    w.g. Van Laar
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 april 2020
765.